Correctheid en betekenis
Correctheid en betekenis
Correctheid en betekenis
- Afgeleide zelfstandige naamwoorden op -name en -neming (algemeen)
- Barbarismen (anglicismen, gallicismen, germanismen) (algemeen)
- Combinaties met een stofnaam (algemeen)
- Congruentieproblemen met en (algemeen)
- Gaan / zullen (algemeen)
- Hen / hun (algemeen)
- Naamvallen (algemeen)
- Officiële benamingen, vaktermen en afkortingen: invoering en samenstelling (algemeen)
- Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)
- Onovergankelijk gebruik van overgankelijke werkwoorden (algemeen)
- Samenstelling van bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord (algemeen)
- Samentrekking (algemeen)
- Spelling van buitenlandse aardrijkskundige namen (algemeen)
- Taal en gender: beroeps-, functie- en rolbenamingen (algemeen)
- Vaste combinaties met naamvallen (algemeen)
- Voorzetsels (algemeen)
- Vorming van voltooide tijden met hebben / zijn (algemeen)
- Wat is standaardtaal? (algemeen)
- Wel of geen -e achter een bijvoeglijk naamwoord (algemeen)
- Wel of geen spaties voor en na leestekens en symbolen (algemeen)
- Werkwijze: welke varianten hebben standaardtaalkarakter? (algemeen)
- Werkwoordvolgorde in werkwoordgroepen: groepen van twee werkwoorden (algemeen)
- Woorden die (niet) in de Woordenlijst of in een woordenboek staan (algemeen)
- Woordgeslacht (algemeen)
- * * *
- ’t Is te zeggen / dat wil zeggen
- ’s-Gravenhage / Den Haag
- (Een) Italiaanse (zij is -)
- 0,1 minuten / 0,1 minuut
- 7 dagen op 7 / zeven dagen per week / elke dag
- 24 uur op 24 / vierentwintig uur per dag / dag en nacht
- 100 k / 100k / 100 K / 100K
- Aan / bij (de bushalte)
- Aan / à / tegen / voor (bij prijsaanduiding)
- Aanbrengen aan / in (wijzigingen -)
- Aandacht trekken op / aandacht vestigen op
- Aandraven (komen – met)
- Aanduiden / aanstellen / aanwijzen
- Aangewezen / raadzaam
- Aan het taart eten / taart aan het eten
- Aanname
- Aantal (een – mensen was / waren)
- Aanvraag om / van / voor / tot
- Aanzien worden als / aanzien worden voor / aangezien worden als / aangezien worden voor
- Abonnement afsluiten / nemen
- Abstractie maken van / buiten beschouwing laten / niet in aanmerking nemen
- Accenttekens en andere diakritische tekens op hoofdletters
- Achter / voor de streep
- Acquisiteren / acquireren
- Acteren (‘akte nemen van’)
- Actief / naam / conto (op zijn – hebben, schrijven)
- Ad / à € 50,-
- Adoptiefkind / adoptiekind
- Ad random / at random
- Afdanken / ontslaan
- Afgelopen / verleden / vorige week
- Afhouding / inhouding
- Afkomen / langskomen
- Afkortingen van de namen van de maanden
- Aflassen / aflasten / afgelasten
- Afleveren / afgeven / uitreiken (een diploma -)
- Afluisteren / beluisteren (een antwoordapparaat -)
- Afneming / afname
- Afprinten / afdrukken / uitprinten / printen
- Afspraak (op / na / volgens -)
- Aftrekker / vloerwisser / vloertrekker / trekker
- Afwillen / af willen
- Afwisseling werkwoordstijden
- Akkoord zijn / gaan met
- Algemeen (in / over het -)
- Alle / al het / al de
- Allergisch aan / voor
- Alleszins
- Alle vier leerlingen / alle vier de leerlingen
- Allicht / wellicht
- Als / dat (Het bruidspaar vindt het leuk – de kinderen komen)
- Als / of (Ik zal kijken – zij er is)
- Als / zoals
- Als eerste
- Als je van de trap valt, (dan) ben je snel beneden
- Alsmaar / almaar
- Als man zijnde / man zijnde / als man
- Alumnus, alumni
- Al weer / alweer
- Alzheimer (hoofdletter?)
- Amateur / liefhebber
- Analogie (naar – met / van)
- Anderhalf jaar (in de / het afgelopen -)
- Animatie
- Appelsien / sinaasappel
- A rato van
- Ardeens / Ardenner / Ardens
- Asielaanvrage / asielaanvraag
- Authentificeren / authenticeren
- Baan / weg
- Ballotage
- Bankkaart / bankpas / pinpas
- Banneling / balling
- Barema / weddeschaal / loonschaal / salarisschaal
- Batig gerangschikt zijn
- Baxter / infuus
- Beambte / ambtenaar
- Beantwoorden aan / voorzien in
- Bedampte / aangeslagen / aangedampte / bewasemde / beslagen ruiten
- Bedankt om me te helpen / bedankt dat je me geholpen hebt / bedankt voor de hulp
- Bedding / baan
- Bedeling / levering
- Bedrijvigheden
- Begin de jaren zeventig / begin jaren zeventig
- Beginnen + infinitief
- Beginnen / begonnen
- Begoed / gegoed
- Begroting in evenwicht
- Behalve ons / behalve wij
- Behartenswaardig / behartigenswaardig
- Behelzen / bevatten
- Behoren tot een van de
- Behoudens / behalve
- Beide / beiden (verwijzing naar een mens en een dier)
- Beijing / Peking
- Bekomen / verkrijgen
- Bekommernis / bekommering / zorg / bezorgdheid
- Belanghebbende / betrokkene
- Belasting(s)brief / belasting(s)aangifte / aangiftebiljet / belasting(s)formulier / aangifteformulier
- Bellen (het belt / de bel gaat)
- Beloven (Dat belooft! / Dat belooft wat!)
- Bemerking / aanmerking / opmerking
- Bemeubelen / meubelen / meubileren
- Ben / wees stil
- Benedictijner abdij / benedictijnerabdij / benedictijnenabdij
- Benoemen / benoemen tot
- Beraadslaging
- Beroep doen op / een beroep doen op
- Beschikkingen / bepalingen
- Beslissen / besluiten
- Beslissen te / besluiten te
- Beslissing maken / nemen
- Best / het best(e)
- Bestaan in / uit
- Bestemmeling / geadresseerde / ontvanger
- Betalend / betaald parkeren
- Beter
- Beterkoop / goedkoper
- Beteugelen / strafbaar stellen
- Betichte / beklaagde / beschuldigde
- Betrachten / beogen
- Betreffende / desbetreffende minister
- Betrekking te begeven / te vergeven betrekking / vacante betrekking
- Betreuren (mij betreurt / ik betreur)
- Betrokken (de – periode)
- Bevoorraden van / bevoorraden met
- Bewijs van goed gedrag en zeden / bewijs van goed (zedelijk) gedrag
- Bezig gaan met / aan de slag gaan met
- Bezig zijn / aan de gang zijn
- Bezwijken aan / onder
- Bij / tegen de twintigduizend kilometer
- Bij bevel / op last / per order / in opdracht
- Bij deze / bij dezen
- Bijgaand vindt u
- Bijgesloten / ingesloten / bijgevoegde / bijgaande offerte
- Bijhebben / bij zich hebben
- Bijkomen / verdikken / aankomen
- Bijkomend / extra
- Bij middel van / door middel van
- Bijtreden
- Bijzonderste (het -) / belangrijkste (het -)
- Bilan / balans
- Binnen / over (- een week, tien dagen)
- Binnen de overheid
- Blijkbaar / schijnbaar
- Bloemen op / in de vaas
- Bloempje / bloemetje
- Bloemsuiker / poedersuiker
- Blokletteren / koppen
- Boeken neerleggen (de -)
- Boord (aan – leggen)
- Bouwwerf / werf / bouwlocatie / bouwterrein / bouwplaats
- Brave Hendrik / brave Hendrik / brave hendrik (hoofdletters?)
- Brei / brij
- Brug (de – maken)
- Brug (de – was dicht / open)
- Bruidslijst / huwelijkslijst
- Buizen / zakken
- Bureel / bureau / kantoor
- Burgemeester en wethouders (B en W) heeft / hebben
- Burgerlijk / civiel
- C.q.
- Camion / vrachtauto / vrachtwagen
- Captatiewagen / reportagewagen
- Caraïbisch / Caribisch
- Catalogeren / catalogiseren
- Categoriek / categorisch
- Cc (betekenis)
- Centrums / centra, museums / musea
- Centurio / centurion
- Chauffage / (centrale) verwarming / radiator
- Chef staf / chef-staf
- Chips is / zijn
- Chocolade letter / chocoladen letter / chocoladeletter
- Cliché
- Cluster (de / het -)
- Communiceren: iets communiceren
- Communiceren naar / aan
- Computer (voor / achter / aan / op de -)
- Conform aan / conform met / conform
- Contacteren / contact opnemen met
- Continent (op / in het -)
- Cumul
- Daarmee is / zijn korte metten gemaakt
- Daarom / daardoor
- Dagdagelijks / dagelijks
- Dampkap / wasemkap / afzuigkap
- Dan / als (driemaal zo groot -)
- Dan / toen
- Danken / wijten aan
- Dansen naar de / het pijpen van
- Dat / of (Hij wist niet – het water diep was)
- Dat / of / als (Het maakt niets uit – het regent)
- Dat / waarin (de periode -)
- Dat / waarom (de reden -)
- Dat / wat (alles -)
- Dat / wat (het enige -)
- Dat / wat (het mooiste -)
- Dateren van / uit
- Dat soort probleem / dat soort problemen
- Datums / data
- De algemeen directeur(,) Jan Peeters(,)
- De dollar noteert …
- De eersten de besten / de eerste de besten
- Deelname / deelneming
- De enige die ben / is
- Degene (voor zaken)
- Deken (het / de -)
- De kinderen trokken hun jassen / jas aan
- De leukste twee foto’s / de twee leukste foto’s
- Delibereren / laten overgaan
- De meeste / het meeste indruk maken
- Den Bosch / ’s-Hertogenbosch
- Denken aan / over
- Depannage / pechverhelping / pechhulp
- Desgevallend / indien nodig
- Deze keer / dit keer, deze maal / ditmaal
- Dezelfde / hetzelfde (de reistijd blijft – )
- Deze middag / vanmiddag
- Dezer dagen / een dezer dagen
- Die / dat (elke onderwijsinstelling of bedrijf -)
- Die / dat (het meisje -)
- Die / wie (de man – ik het boek gaf)
- Diegene
- Diens / zijn
- Dienst inbegrepen / bediening inbegrepen / inclusief bediening
- Direct betrokkene / directbetrokkene
- Diverse / diversen
- Dode / dodelijke slachtoffers
- Dodentol / dodental
- Doe eens koffiezetten
- Donatie / dotatie
- Door de band (genomen) / door de bank (genomen)
- Doorgaan / plaatsgrijpen / plaatshebben / plaatsvinden
- Doorheen het jaar / door het jaar heen / tijdens het jaar
- Doorwinterd / doorgewinterd
- Downloaden (scheidbaar of niet?)
- Draad / kabel / snoer
- Dreigen
- Drie keer meer … dan / drie keer zoveel … als
- Dronk / drink / borrel / receptie
- Droogkuis / nieuwkuis / stomerij
- Drukkingsgroep / pressiegroep / belangengroep / lobby
- Drukkingsmiddel / pressiemiddel / drukmiddel
- Druk zijn met / het druk hebben met
- Drummen / dringen
- Dubbelen / doubleren / overdoen / blijven zitten
- Duimen (de – leggen)
- Duizende / duizenden spelletjes
- Durven (te)
- Duur kosten / zijn
- Editoriaal / redactioneel artikel / commentaar / hoofdartikel
- Een-na-laatste / op een na laatste
- Een energiek / energieke persoon
- Een iemand
- Eenmaal (dat) / eens (dat)
- Een miljoen mensen keek / keken naar de wedstrijd
- Een of meer deelnemers is / zijn uitgeschakeld
- Een percentage van 25 procent / een percentage van 25
- Eensgelijks / insgelijks
- Eensgezinswoning / eengezinswoning
- Een van de collega’s die komt / komen
- Een van de een kwart miljoen / een van de kwart miljoen
- Eerbaar / eerzaam
- Eerbiedigen
- Eerder / vrij / veeleer
- Eerst en vooral
- Eetplaats / eetkamer
- Effectieven / personeelssterkte, personeelsbestand
- Eigengemaakt / zelfgemaakt
- Einde (een – stellen / maken aan)
- Einde aan / van de blokkades in zicht
- Eindelijk / uiteindelijk / ten slotte
- Ei zo na
- Elektronica werkt / werken goed
- Elk / elke mens
- Elk / ieder
- Elke keer als / dat
- Maar en echter in één zin
- Enerverend
- Enggeestig / kleingeestig / kleinzielig / bekrompen
- Enig / enige (het – juiste antwoord)
- Enigste / enige
- Enkel / alleen
- Ernstig nemen / au sérieux nemen / serieus nemen (iemand -)
- Ervaren: ervaarde / ervoer
- Ervoor waken dat / ervoor waken dat niet
- Er zich / zich er (hij wil – thuis voelen)
- Eufemisme
- Eufemisme / understatement
- Euro: een bedrag in euro(’s)?
- Euthanasie plegen / uitvoeren / verlenen / toepassen
- Evenals (betekenis)
- Eveneens / evenmin
- Evenmin als jij ga ik daar (niet) naartoe
- Evident / vanzelfsprekend
- Evolutie / ontwikkeling
- Ex-politieke gevangene / ex-politiekegevangene
- Experte / expert
- Extralegaal
- Extrovert / extravert
- Faciliëren / faciliteren
- Factie / fractie
- Faling / faillissement
- Familiaal
- Farde / map
- Feit is
- Fiche
- Fier / trots
- Fileparkeren / insteken / parkeren
- Fluostift / marker / markeerstift
- Flux de bouche
- Fondsverwerving / fondsenverwerving / fondswerving / fondsenwerving
- Forfait geven / verstek laten gaan
- Foto’s trekken / foto’s nemen / foto’s maken
- Friesland / Fryslân
- Frigo / ijskast / koelkast
- Frigobox / koelbox
- Frikandel / frikadel
- Functies / functie (de – van leerkracht)
- Functie zijn van / afhankelijk zijn van
- Functionaris / (hogere) ambtenaar
- Fungeren als / functioneren als
- Fuseren in / fuseren tot
- Fusioneren / fuseren
- Fysisch / fysiek
- Galerij / galerie
- Gamma
- Gans / heel
- Garagist / garagehouder
- Garantie van / op / voor
- Geacht / geachte jurylid, Best / beste jurylid
- Gebaat met / bij
- Gebeuren
- Geboortenaam / meisjesnaam / achternaam / naam
- Geboren in Gent, heeft deze tenor …
- Gebruikelijkere / gebruikelijker / meer gebruikelijke (de – werkwijze)
- Gebruikersvriendelijk / gebruiksvriendelijk
- Gecharmeerd door / van
- Gedaan / voorbij
- Gedebuteerd zijn / hebben
- Geen / niet gelijk krijgen
- Geen de minste / niet de minste
- Gegeerd / begeerd
- Gehad / gekregen (ik heb van hem een boek -)
- Gekend / bekend
- Gekwetst / gewond
- Gelasten / belasten
- Geleid bezoek / rondleiding
- Gelijk / meteen
- Gelijk / zoals
- Gelijkaardig / soortgelijk
- Gelijkvloers / begane grond / benedenverdieping
- Gelijk wie / eender wie / om het even wie / wie dan ook
- Gelukken / slagen
- Gelukkiglijk / gelukkig
- Gelukwensen bij / met
- Gemakkelijkheidshalve / gemakshalve
- Gemak van betaling
- Gemeubeld / bemeubeld / gemeubileerd
- Genaamd / genoemd / vernoemd naar zijn grootvader
- Genegen / geneigd
- Genieten van iets / iets genieten
- Gepaard gaan aan / met
- Geraadzaam / raadzaam
- Geraken / raken
- Gerechtelijk / rechtelijk / rechterlijk
- Geregeld / regelmatig
- Gerief / gerei
- Geroerbakte / roergebakken spinazie
- Gerust in / gerust op
- Geslaan / geslagen
- Gespaard blijven voor / van
- Gevang / gevangenis
- Gevangenenbewaarder / gevangenisbewaarder / gevangenbewaarder
- Gevlei / gevlij (in het – komen)
- Gevoelig / aanzienlijk
- Gevolgd (ik ben / heb hem -)
- Geweten zijn / bekend zijn
- Gewonnen (ik ben / ik heb -)
- Geworden (in zinnen in de lijdende vorm)
- Gezien (als voegwoord)
- Gij kwam / kwaamt
- Gister / gisteren
- Gisterenavond / gisteravond
- Globaal (inkomen)
- Globaal / mondiaal
- Goed(e) nota nemen van iets
- Goed geplaatst / geschikt
- Goesting / zin / trek
- Gps-systeem / gps
- Groententaart / groentetaart
- Groep (een – ambtenaren gingen / ging)
- Groninger / Gronings
- Grootste (tweede -, – op een na, (op) een na -)
- Grootteorde / ordegrootte / orde van grootte
- Groter als / dan
- Haar / hen (vrouwelijk meervoud)
- Haar / zijn (het bestuur heeft – goedkeuring uitgesproken)
- Haar / zijn (Pepsi heeft – winst verdubbeld)
- Haasje-repje / haastje-repje
- Half (twee maand en (een) half / twee en een halve maand)
- Handje toesteken / helpen (iemand een -)
- Handvaten / handvatten
- Hard / snel (te – rijden)
- Haren / haar
- Havo (het / de)
- Hebben / zijn (Hij is / heeft binnen kunnen komen)
- Heel / geheel ( – Europa)
- Heel de wereld / de hele wereld
- Heirkracht / overmacht
- Hekken / hek
- Helder / duidelijk
- Hele / heel (een – mooie film)
- Hen, hun / ze (verwijzing naar personen)
- Hen, hun / ze (verwijzing naar zaken)
- Hen / hun (dat maakt – niet uit)
- Hen / hun (de laatste maanden zijn – de vreselijkste dingen overkomen)
- Hen / hun (het interesseert -)
- Hen / hun (het ontgaat -)
- Hen / hun (het verbaast -)
- Hen / hun (ik heb – op de vingers getikt)
- Hen / hun (we zijn – verregaand tegemoetgekomen)
- Herbruiken / hergebruiken
- Hergeïnterpreteerd / geherinterpreteerd
- Herhaaldelijke / herhaalde
- Herinneren / zich herinneren
- Herkrijgen, herbeginnen
- Herleiden / terugbrengen (tot)
- Hernemen
- Herstelmelding / hersteldmelding
- Hervallen
- Het Arabisch(e) schiereiland / het Arabisch(e) Schiereiland
- Het best / het beste
- Het doel is jongeren (te) bereiken
- Het ga / gaat je goed
- Het goed stellen / maken
- Het is sterker dan ik(zelf) / mezelf
- Het lijkt alsof / het lijkt of / het lijkt erop dat
- Het meest logische / het meest logisch
- Het spreekt voor zich / voor zichzelf / vanzelf
- Het zijn … (incongruentie)
- Hierdoor / hiermee / hierbij (begin brief)
- Hij vertelde dat hij een nieuwe vriendin heeft / had
- Hij wilt / wil
- Hijzelf / hij zelf
- Hilarischst / hilarischt / meest hilarisch
- Hoe … hoe …, hoe … des te … + volgorde onderwerp en persoonsvorm
- Hoe + infinitief
- Hoe of, hoe dat / hoe (Ik weet niet – hij heet)
- Hoeven – moeten (in ontkennende zin)
- Hoge / lage pijngrens
- Hogergenoemd / bovengenoemd / eerdergenoemd/ hierboven genoemd
- Honger (op zijn – blijven (zitten))
- Hoofde (in – van, in zijnen -, uit – van)
- Hoofdstuk 1 tot en met 3 wordt / worden voorafgegaan door een inleiding
- Hoogdringend / spoedeisend
- Hoogleraar in / aan de faculteit
- Hoog oplopen met / weglopen met / ingenomen zijn met / veel ophebben met
- Hopende / hopend
- Hospitaal / ziekenhuis
- Hospitaliseren
- Houden aan
- Hun / zij hebben het gedaan
- Hypothekeren (de toekomst -) / een hypotheek leggen op de toekomst
- Idealiter (uitspraak)
- Idee (de / het -)
- Identiek (geen vaas is / geen twee vazen zijn -)
- Identiek aan / met
- Ik denk niet dat het lukt / ik denk dat het niet lukt
- Ik heb je bericht gezien en een antwoord op je vraag (foute samentrekking)
- Ik of jullie ga / gaan
- Ik pas deze schoenen niet / deze schoenen passen mij niet
- Ik verbind er mij toe / mij ertoe
- Im / in Frage
- In (het) dubbel / in tweevoud
- In / op Cuba
- In / op de eerste plaats
- In / op de polikliniek
- In / op het gemeentehuis
- In / op hoofdlijnen
- In / op voorraad
- In / tot betaling aanspreken
- In / uit / van hout
- Inacceptabel / onacceptabel
- In bijlage / in de bijlage / als bijlage
- In de hoedanigheid als / van voorzitter
- In de plaats van / in plaats van
- In de prijs inbegrepen / in de prijs begrepen / bij de prijs inbegrepen
- In de weg leggen (we worden / ons wordt niets in de weg gelegd)
- Indische / Indonesische / Indiase keuken
- Indische / Indonesische / Indiase mensen
- In fout zijn / schuld hebben
- In functie van
- Ingangsexamen / toegangsexamen / toelatingsexamen
- Ingevolge / ten gevolge van
- In het begin van dit jaar / begin dit jaar
- Inhuldigen / inwijden (een gebouw -)
- Initiatie / kennismaking
- Inkaderen / inlijsten (een schilderij -)
- Inkom
- Inkomensgrens (betekenis)
- Inleiding bij / op / over / tot
- In openlucht / in de openlucht
- In panne vallen
- Inrichten / organiseren (een feest -)
- Inroepen / aanvoeren (een argument – )
- Inschrijven (zich – in)
- Inspannen / aanspannen (een proces -)
- Inspreken in / op het antwoordapparaat
- Instaan voor / zorgen voor
- Integendeel / daarentegen
- Interesseren (zich – aan / voor)
- Introducee / introducé
- Intussen / ondertussen
- In tussentijd / in de tussentijd / inmiddels / intussen / ondertussen
- In voege (zijn, treden)
- Inwijkeling / immigrant
- Ironie / sarcasme / cynisme
- Irriteren / ergeren
- Jan modaal / jan modaal / Jan Modaal (hoofdletters?)
- Jan of ik heeft / heb / hebben dat gezegd
- Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
- Jeton / penning / munt(je)
- Je wil, zal, kan / je wilt, zult, kunt
- Jij / jou (als ik – was)
- Job / baan
- Jobstudent / werkstudent / vakantiewerker
- Jongste / laatste (de – tijd)
- Jou / jouw
- Jullie vergissen zich / jullie / je
- Kaap bereiken, overschrijden (de -)
- Kaderen in
- Kandidaat
- Kennen / kunnen
- Kennisneming / kennisgeving (voor – aannemen)
- Kiezen tussen / uit / voor
- Kiezen tussen koffie of thee / kiezen tussen koffie en thee
- Kindergeld / kinderbijslag
- Kinesist(e) / kinesitherapeut(e) / fysiotherapeut(e)
- Klacht neerleggen / klacht indienen / een klacht neerleggen / een klacht indienen
- Klagen: kloeg / klaagde
- Klant / cliënt
- Klasseren / beschermen (een monument -)
- Kledij / kleding / kleren
- Kleed(je) / jurk(je)
- Kleuren / verven (zijn haar -)
- Komaf maken met / een einde maken aan
- Komen aanrijden / aangereden
- Komma bij beperkende en uitbreidende bijvoeglijke bijzinnen
- Kop van Jut (hoofdletter?)
- Kortelings / binnenkort
- Kortfilm / korte film
- Kost / kosten
- Kostelijk / duur, kostbaar
- Kost wat kost / (het) koste wat (het) kost
- Kou(d) hebben / het koud hebben
- Kozijn / neef
- Kraantjeswater / kraanwater
- Kredietkaart / creditcard
- Kribbe / crèche
- Kritische / kritieke succesfactoren
- Kuisen / schoonmaken
- Kuisvrouw / poetsvrouw / werkster / schoonmaakster / schoonmaker / poetshulp / schoonmaakhulp
- Kunnen / kennen (ik kan / ken geen Engels)
- Kunststoffen kozijnen / kunststofkozijnen / kunststof kozijnen
- Kwalitatief / van goede kwaliteit
- Kwijt / zoek (zijn)
- Laagdunkend / laatdunkend
- Laat ons / laten we
- Laatste / jongste nummer
- Laattijdig / (te) laat
- Labo / lab
- Lachen met / om
- Lang leve / leven de jarigen
- Langs / naast (- iemand zitten)
- Langs / via / door het raam
- Langs daar / daarlangs
- Langs de ene kant / aan de ene kant / enerzijds
- Langsheen / langs
- Langs voor / aan de voorkant / van voren
- Lat (de – gelijkleggen)
- Latijns / Latijn
- Lavabo / fonteintje / wasbak / wastafel
- Leefbaar / levensvatbaar
- Leeggoed / statiegeld
- Leerjaar / studiejaar
- Leerling / student
- Leggen / liggen
- Legislatuur / zittingsperiode / kabinetsperiode / regeerperiode
- Legistiek / wetgevingstechniek, wetgevingstechnisch
- Legitimeren / identificeren
- Leiband / lijn
- Leidt / lijdt (het – geen twijfel)
- Lelystedeling / Lelystatter
- Leraars / leraren
- Letterlijk
- Levensduurte / kosten van (voor) levensonderhoud
- Lezing geven van / voorlezing doen van
- Lidgeld / lidmaatschapsbijdrage / bijdrage / contributie
- Lidkaart / ledenkaart / ledenpas / lidmaatschapskaart
- Lijn / linie (over de hele -)
- Linkse / linker gebouw
- Lintmeter / centimeter / meetlint
- Living / zitkamer / huiskamer / woonkamer
- Lopende meter / strekkende meter
- Lucht- en ruimtevaarttechniek
- Luidop / hardop
- Luik (het derde – van het programma)
- Luster / kroonluchter
- Lux(e) hotel (uitspraak)
- Luxe / luxueuze woonkeuken
- Magazijnier / magazijnbediende / magazijnchef / magazijnmeester
- Makkelijk / gemakkelijk
- Mankeren (ik mankeer / mij mankeert niets)
- Marketingmanager, managing director
- Martelaar, gijzelaar
- Mate (in min of meerdere – / in mindere of meerdere – / in meerdere of mindere – / in meer of mindere –)
- Materiaal / materieel
- -matig
- Matras (het / de -)
- Maximum / maximaal
- Maximum capaciteit / maximumcapaciteit
- Mazelen is / zijn
- Mazout / stookolie / huisbrandolie
- Media schrijft / schrijven (de -)
- Medicamenten / medicijnen / medicatie / geneesmiddelen
- Mediterraans / mediterraan
- Meehebben / bij zich hebben / meebrengen / meenemen
- Mee ondertekenen / meeondertekenen
- Meerdere / verschillende / verscheidene
- Meer favoriet, meest favoriet / favoriet
- Mekaar / elkaar
- Mekanieker / mecanicien / monteur
- Menig / menige politicus
- Met / over / binnen (- een week)
- Met beide voeten / benen op de grond (blijven) (staan)
- Met een sisser aflopen (betekenis)
- Metekind / petekind
- Meten: meette / mat
- Met mondjesmaat / mondjesmaat
- Met name
- Metsen / metselen
- Met vieren / met ons gevieren / met vier / met z’n vieren / met ons vieren
- Met vriendelijke groet(en) / hoogachtend
- Met z’n / ons allen
- Met zich brengen / meebrengen / met zich meebrengen
- Middels / door middel van / met
- Midden (als voorzetsel)
- Middens / kringen / milieus
- Middenste / middelste
- Milicien / dienstplichtige
- Miniscuul / minuscuul, minitieus / minutieus
- Ministers-president / minister-presidenten / ministers-presidenten
- Misdaden / misdrijven tegen de mensheid / menselijkheid
- Missen / ontbreken
- Mits (als voorzetsel)
- Mits / tenzij
- Modaliteiten / voorwaarden
- Modem (de / het -)
- Moest ik kunnen …
- Moeten (dat moet nog afgesproken)
- Moge / mogen al jullie wensen uitkomen
- Mogelijks / mogelijk
- Mond-op-mondreclame / mond-tot-mondreclame
- Moord / doodslag
- Moraal / moreel
- Motivatie / motivering
- Moto / motorfiets / motor
- Mutualiteit / ziekenfonds
- Na / over (tien – drie)
- Naar daar / daarnaartoe / daarheen
- Naar de kiezer (toe)
- Naar rato / naar rata / pro rato / pro rata
- Naar verluid / verluidt
- Naar voor / naar voren
- Naast / buiten / behalve
- Nadat (hij vertrok – hij zijn toespraak hield / had gehouden)
- Nadien / daarna
- Namens dezen / deze
- Nationaliteit: Nederlands / Nederlandse, Belg / Belgisch / Belgische
- Nauw aan het hart liggen / na aan het hart liggen
- Navorser / onderzoeker
- Na zijn pensioen / pensionering
- Naïviteit / naïveteit
- Neervleien / neervlijen
- Nerveusiteit / nervositeit
- Net / juist
- Niet / geen goed Nederlands (Hij spreekt -)
- Niet beter vragen / niet(s) liever vragen / niet(s) liever willen
- Niet dan nadat
- Niet ingevulde / niet-ingevulde formulieren
- Niet in het minst / niet het minst
- Niet ondenkbeeldig / niet denkbeeldig / niet ondenkbaar
- Niets anders als / dan
- Niets is minder waar
- Nochtans
- Nodale gebieden
- Noemen / heten
- Nonkel / oom
- Nood (hebben) aan / behoefte (hebben) aan
- Nooit geen (ik maak – fouten)
- Nooit weer / nooit meer
- Normaliter (uitspraak)
- Nota’s / notities
- Nuclide (de / het -)
- Nylon kousen / nylonkousen
- Objectief (‘doelstelling’)
- Om (het is moeilijk – dat te geloven)
- Om (hij ging weg – niet meer terug te komen)
- Om + infinitief
- Om beurt / om de beurt / om beurten
- Omdat / doordat
- Omhaling / inzameling / collecte
- Om het uur
- Omkadering
- Om na graadaanduiding (mans genoeg -)
- Omslag / briefomslag / envelop
- Omstaanders / omstanders
- Om ter hardst / om het hardst
- Om welk uur / om hoe laat / hoe laat
- Omwille van (redengevend)
- Omzeggens
- Onafgezien van / afgezien van
- Ondanks dat
- Onder / in de arm nemen
- Onder andere / onder anderen
- Onderdeel uitmaken van / deel uitmaken van / onderdeel zijn van
- Onderhavig
- Onderlijnen / onderstrepen
- Ondernemer / aannemer
- Onderschrijven / inschrijven, intekenen op
- Ondervragen / overhoren
- Ondervragen: ondervraagde / ondervroeg
- Onderwijskundige / onderwijsdeskundige
- Onevenwicht / onevenwichtigheid
- Ongelovige / niet-gelovige
- Onguur / guur
- Onmeedogenloos / onmeedogend / meedogenloos
- Onophoudelijk / zonder ophouden
- Ons / onzes inziens
- Ontberen: het ontbeert ons aan / wij ontberen
- Onthaal / ontvangst
- Ontkennende vraag beantwoorden
- Ontlenen / lenen, uitlenen
- Ontruimen – evacueren
- Ontsnappen / ontgaan (Dat ontsnapt mij / dat ontgaat mij)
- Onuitgegeven / ongekend
- Onverlet (laten)
- Onverwachtse / onverwachte
- Onze uiterste best / ons uiterste best
- Ooit (de grootste -)
- Op (het) vlak van / op (het) gebied van
- Op / aan het einde van (de maand)
- Op / in de bus
- Op / in een week (tijd)
- Op antenne / in de ether
- Opbrengsthuis / opbrengsteigendom / beleggingspand
- Opdat / zodat
- Op de duur / op den duur
- Op een haar na (missen/raken)
- Opendeurdag / open dag
- Openen / instellen (een onderzoek -)
- Openen: het museum opent / wordt geopend
- Openhouden / houden / hebben (een winkel -)
- Openingsuren / openingstijden
- Openverklaring / vacature
- Opgehouden te bestaan (het heeft / is -)
- Op het scherpst / scherp van de snede
- Op hun / zijn plaats (beschuldigingen zijn hier niet -)
- Op internet / op het internet
- Opkijken tegen / naar iemand
- Opmaken / aanleggen / samenstellen (een dossier – )
- Opmerken (zich laten -) / (willen) opvallen
- Opportuniteit / kans / gelegenheid
- Op punt stellen, op punt staan
- Op restaurant gaan / naar een restaurant gaan
- Opschorten / schorsen
- Opvolgen (een dossier -)
- Op vraag van / op verzoek van
- Op zak steken / in zijn zak steken
- Opzet (de / het)
- Opzetten / aanzetten (de televisie -)
- Ordewoord
- Organigram / organogram
- Organiseren / houden (een congres -)
- Oudst / oudste bekende stad (de -)
- Overhaald / overgehaald (hij heeft me -)
- Overleden in / op de leeftijd van 99 jaar
- Overleggen: overlegd / overgelegd
- Overmaken (informatie -)
- Overnieuw / opnieuw
- Overschatten / onderschatten (niet te -)
- Overslapen / verslapen (zich -)
- Paar (op de gang staat / staan een – schoenen)
- Paar, onpaar / even, oneven
- Pallet / palet (uitspraak)
- Palmares
- Paranoia / paranoïde (- zijn)
- Parking / parkeergarage / parkeerplaats / parkeerterrein
- Parlementair / parlementariër / parlementslid
- Pastei / gebak
- Paswoord / password / wachtwoord
- Peilen naar iets / iets peilen
- Peiler / pijler
- Pensioen (op / met -)
- Peper en zout is / zijn aanwezig
- Permanentie / dienst
- Peruaans / Peruviaans
- Pietersen c.s. hebben / heeft
- Pijl / peil (geen – op te trekken)
- Piloot- / pilot-
- Pinnen / afhalen / opnemen (geld – )
- Plaaster / gips
- Plaats / plek
- Plaatsingsbureau / arbeidsbureau
- Plastieken / plastic
- Plastisch(e) chirurg
- Platte band / lekke band
- Plattekaas / kwark
- Pleonasme / tautologie
- Plezant / plezierig
- Plotsklaps / eensklaps / plots / plotseling
- Politieel / politioneel
- Polshoogte / poolshoogte
- Polykliniek / polikliniek
- Postmandaat / postwissel
- Potentie / potentieel
- Prinsenpaar, vorstenpaar
- Prioriseren / prioritiseren / prioriteren
- Privésector / private sector / particuliere sector / bedrijfsleven
- Proberen / geprobeerd
- Proberen van / om
- Procedure – procesvoering
- Procent / procentpunt
- Professionelen / professionals / deskundigen / beroeps-
- Professor / leraar
- Professors / professoren
- Prognotiseren / prognostiseren / pronostikeren / prognosticeren
- Proper / schoon
- Protestant / protestants
- Provinciale- / provinciale en gemeentepolitiek
- Psychische / psychologische stoornis
- Pubertijd / puberteit
- Punctueel
- Quasi
- Quotums / quota / quota’s
- Rails ligt / liggen
- Recentelijk / recent
- Rechtsaf slaan / rechts afslaan
- Rechtsomkeer / rechtsomkeert maken
- Reeds / al
- Refereren naar / aan
- Regel / lijn
- Regeling / reglementering
- Reglement van orde / huishoudelijk reglement
- Rekeningrijden (vervoegingen)
- Reppen van / over
- Residentieel
- Respectievelijke / respectieve
- Reuzenkans / reuzekans
- Revaccineren / hervaccineren
- Richting zee / naar zee
- Riem onder het hart steken / hart onder de riem steken
- Rijbaan / rijstrook
- Rijhuis / rijtjeshuis
- Risico van / op inbraak
- Rode kool / rodekool
- Roerbakken: roergebakken / geroerbakt
- Roma (Wat is het enkelvoud van – ?)
- Rond (informatie -)
- Rond / om de tafel (gaan) (zitten)
- Ronddragen / rondbrengen
- Rondpunt / rotonde
- Rubberen / rubber
- Rubensachtig / rubensachtig
- Salon / woonkamer / zitkamer
- Samengeordende wetten / gecoördineerde wetten
- Samentrekking van de persoonsvorm
- Sanctioneren / straffen / een sanctie treffen / een sanctie opleggen
- Sanitair
- Scala van / aan artikelen
- Scampi / scampi’s
- Schaliedak / leiendak
- Scheppen: schepte / schiep
- Schoonbroer, zwager
- Schrik hebben / bang zijn
- Schrok af / schrikte af
- Sensibiliseren / bewustmaken
- Signalisatie
- Siliconenbakvorm / silicone bakvorm / siliconen bakvorm
- Sinds drie dagen
- Site / terrein
- Situeren (zich -)
- Slagen in / voor
- Snit en naad
- Socialewoningbouw / sociale woningbouw
- Soeplepel / eetlepel
- Solden / koopjesperiode / opruiming / uitverkoop
- Solderen / uitverkopen / afprijzen
- Solliciteren voor / solliciteren naar
- Soort / soort van
- Spa blauw / plat water
- Spa rood / spa bruis / bruiswater / spuitwater / bruisend water
- Spellen / spelen
- Spits (de / het – afbijten)
- Spuit elf geeft (ook nog) modder
- Stappen maken / nemen / doen / zetten
- Statieportret / staatsieportret
- Stationeren / parkeren
- Stockeren / opslaan
- Stofzuigen: stofgezogen / gestofzuigd
- Strippen / strips
- Stukke / kapotte auto
- Stuks (twee – fruit ligt / liggen klaar)
- Sturen aan / naar
- Succes kennen
- Syndicaat
- Synergisme / synergie
- Synergistisch / synergisch / synergetisch
- T.a.v. (hoofdletter?)
- Taalkader
- Tantebetjeconstructie
- Tarmac / platform / startbaan / landingsbaan
- Tas / kop
- Te / in (in plaatsaanduiding)
- Technieker / technicus / monteur
- -technisch
- Tegemoetkomen in / aan
- Tegen terugbetaling / onder rembours
- Te herziene tekst (de -)
- Te kort schieten / tekortschieten
- Telkens / telkens als
- Telkens weer (dubbelop?)
- Tempo / snelheid (tegen / aan / in / met een -)
- Ten deze / te dezen
- Ten laatste / uiterlijk
- Ten vroegste / op zijn vroegst
- Ter aller tijde / ten allen tijde / ten alle tijde / te alle tijde / te allen tijde
- Terminus / eindstation / eindpunt
- Ter plaatse trappelen / (een) pas op de plaats maken
- Ter plekke / ter plaatse
- Terug / geleden (zes jaar -)
- Terug / opnieuw, nogmaals, (al)weer
- Testen / tests
- Tevergeefse / vergeefse
- Tevreden met / over
- Tewerkstelling / werkgelegenheid
- Tig (gevallen)
- Tijdens zijn vakantie in Italië nam de Heer tot zich … (dubbelzinnige verwijzing)
- Tirade / retirade
- Toast / toost
- Toedoen / dichtdoen
- Toekomen / aankomen
- Toelaten / toestaan
- Toen / als / wanneer (+ verleden tijd)
- Toendertijd / toentertijd
- Tot / toe (afdeling waar hij toegang – had)
- Tot / tot en met
- Tot en met / tot-en-met
- Tot hiertoe / tot nu toe
- Totnogtoe / tot nog toe, totnutoe / tot nu toe
- Trein / resem / rist / pak / rits / serie / reeks (een – maatregelen)
- Tussenkomen
- Tussenkomst
- Tweedehandse auto’s / tweedehands auto’s / tweedehandsauto’s
- Tweeduizend zes / tweeduizend en zes
- Tweejaarlijks (betekenis)
- U heeft / hebt
- U is / bent
- Uitdeinen / uitdijen
- Uitdoen
- Uitgeplozen / uitgepluisd
- Uitgeven op / uitzien op, uitkijken op; uitkomen op
- Uitklaren / ophelderen
- Uitwijden / uitweiden
- Uitzaaien / zich uitzaaien
- Unheimlich / unheimisch
- Uniek, unieker, uniekst
- Uurregeling / dienstregeling / openingstijden
- Uurwerk / horloge
- Uw / u beider belang
- U wil, zal, kan / wilt, zult, kunt
- Vakantie (op / met -)
- Vakjargon / vaktaal / jargon
- Valuta / valuta’s
- Vanaf / per 1 augustus
- Van alle Galliërs zijn de Belgen de dapperste / de dappersten
- Vandaag aan de dag / de dag van vandaag / vandaag de dag
- Vandaar / daarvandaan
- Vandalisten / vandalen
- Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
- Van kleins af (aan) / van jongs af (aan) / van kindsbeen af / van kinds af (aan)
- Van nul en generlei / gener waarde
- Vanop / vanaf / van (- een afstand)
- Vantevoren / van te voren / van tevoren
- Van thuis werken / van thuis uit werken / van huis uit werken / vanuit huis werken / thuiswerken
- Van wacht zijn
- Van zodra / zodra
- Varen: vaarde / voer
- Vast tapijt, kamerbreed tapijt, vaste vloerbedekking
- Veel / vele (- vragen)
- Veelbelovend (trappen van vergelijking)
- Veelgehoord (trappen van vergelijking)
- Vegetarisch / vegetariër (zij is -)
- Ver(re)gaand (trappen van vergelijking)
- Veralgemeniseren / veralgemenen
- Verantwoordelijke
- Verantwoordelijkheid (zijn – opnemen / zijn – nemen / de – op zich nemen)
- Verantwoording / verantwoordelijkheid
- Verbreken / breken (een record -)
- Verdelen / distribueren; bezorgen
- Verderdoen / voortdoen / doorgaan
- Verderzetten / voortzetten
- Verdiep / verdieping
- Verdieping (betekenis)
- Vergaand / verregaand
- Vergeleken bij / met
- Vergeten (ik ben / heb het -)
- Vergevensgezind / vergevingsgezind
- Verhogen van … naar / tot …
- Verhuis / verhuizing
- Verjaren / jarig zijn
- Verkleden / omkleden
- Verkregen rechten – verworven rechten
- Verlof / vakantie
- Verloren (ik ben / heb het -)
- Vermijden / voorkomen
- Vernoemd / genoemd (in een zaak)
- Verongelukken / een ongeluk hebben
- Verplicht – verplichtend
- Verrekken: verrokken / verrekt
- Verscheidene / verschillende
- Vertaler-tolk / tolk-vertaler
- Vertellen tegen / aan
- Vertrouwen dat / erop vertrouwen dat
- Vervaldatum / houdbaarheidsdatum
- Verveeld zitten met iets
- Vervoegen / zich vervoegen bij
- Vervolmakingscursus / bijscholingscursus
- Verwachten (zich – aan)
- Verwittigen
- Verzoeken (De reizigers worden / wordt verzocht)
- Verzoeken (iemand – te (willen) betalen)
- Verzustering / jumelage / stedenband
- Vice algemeen secretaris / vicealgemeensecretaris
- Vierbaansweg
- Vier eerste / eerste vier
- Vijfdagenweek / vijfdaagse werkweek
- Vijf lichtjaren / vijf lichtjaar
- Viseren
- Voetlicht (over / voor het -)
- Voetpad / stoep / trottoir
- Volgende zaterdag
- Volzet
- Voogdij / toezicht
- Voor / tegen (- volgende week)
- Voor / tot / als gevolg hebben
- Voor / tot voor (- tien jaar)
- Voorafgaandelijk / voorafgaand
- Vooraleer / alvorens / voordat / voor
- Voorbehouden voor / aan
- Voorbijgestreefd / achterhaald
- Vooreerst / in de eerste plaats
- Voorhebben
- Voor in (kunstgras – de tuin)
- Voorleggen / overleggen (een diploma -)
- Voormiddag, namiddag
- Vooropstellen / voorstellen (een datum – )
- Vooropzeg / opzegging
- Voorrang van rechts / rechts heeft voorrang
- Voorstellen / voordragen (een persoon -)
- Vooruitzichten – ramingen
- Voorwaarden (in / op / onder / tegen deze -)
- Voorwaarden / omstandigheden
- Voorzien
- Voor zij / hen die …
- Vork aan / in de steel (weten hoe de – zit)
- Vorm (onder / in de – van)
- Vraag (de – stelt zich)
- Vraag (in – stellen)
- Vragen / verzoeken
- Vragen dat
- -vrij
- Vroeger of later / vroeg of laat
- Vuilbak / vuilnisbak
- Vuilkar / vuilniskar / vuilnisauto / vuilniswagen
- Waarmee / met wie (de mensen – ik samenwerk)
- Waarschuwen voor / tegen
- Waarzonder
- Waken over / voor
- Wandelen sturen
- Wanneer / als (+ tegenwoordige of toekomende tijd)
- Wanneer nodig / wanneer dat nodig is
- Wat / dat (het boek -)
- Wat / dat (wat heeft Piet – ik niet heb?)
- Wat / wie schetst mijn verbazing
- Wat betreft / wat … betreft
- Wedde / loon / salaris
- Wederkerend of persoonlijk voornaamwoord
- Wedersamenstelling / reconstructie
- Weekeinde / weekeind / weekend
- Weeral / alweer / weer / opnieuw
- Weerhouden
- Weerstaan aan iets / iets weerstaan
- Wegens dubbel gebruik
- Wegens ziek / wegens ziekte
- Weleens / wel eens
- Welk (de rechtszaak, – proces)
- Welk / welke soort
- Welke (de regels -)
- Welke / wat voor
- Welke / welk / wat
- Welkomsgeschenk / welkomstgeschenk
- Werk / dienst
- Werkeloos / werkloos
- Werken / werkzaamheden / werk
- Werkonbekwaam / arbeidsonbekwaam / arbeidsongeschikt
- Werkse! / Werkze! / Werk ze!
- Wettig – wettelijk
- Wezen / zijn (Piet zal wel weer te laat -)
- Wie / die (de man – me begroette)
- Wiens / wier (de vrouw – auto)
- Wie z’n / wiens
- Wijds / weids
- Wijfelen / weifelen
- Wijzen op (bezoekers worden / wordt erop gewezen dat …)
- Wijzigen: de situatie wijzigt
- Willen: wilde / wou, wilden / wou(d)en
- Winstgevend doel / winstoogmerk
- Winteruur / wintertijd
- Wisselstukken / vervangstukken / reserveonderdelen
- Wond / wonde
- Woonzorgcentrum / woon-zorgcentrum
- Woordspeling
- Zakencijfer / omzetcijfer
- Zaterdag / op zaterdag / (’s) zaterdags
- Zaterdags / ’s zaterdags
- Ze / haar (verwijzing naar personen)
- Zegden / zeiden
- Zeggen aan / tegen
- Zeker als / zeker niet als
- Zeker en vast / vast en zeker
- Zelfzeker / zelfverzekerd
- Zestiger jaren / de jaren zestig
- Zetel / stoel / bank
- Zetelen / zitting hebben
- Zich (niet) laten doen / (niet) met zich laten sollen
- Zich / u (u hebt – vergist)
- Zich / u (u vergist –)
- Zich bedenken / bedenken
- Zich beseffen / beseffen
- Zich bevragen / te bevragen
- Zich bewust zijn dat / zich ervan bewust zijn dat
- Zich focussen / focussen
- Zicht / gezicht (op het eerste -)
- Zichtkaart / postkaart / ansicht(je) / prentbriefkaart / ansichtkaart / kaartje
- Zichtrekening / betaalrekening / rekening-courant / lopende rekening / (bank)rekening
- Zichzelf / uzelf
- Zie pagina’s 10-15 / zie de pagina’s 10-15 / zie pagina 10-15
- Zij / ze (verwijzing naar zaken)
- Zijde / zijden jurk
- Zijn / haar (zowel hij als zij ziet – budget krimpen)
- Zijn / hun (de tweeling is gek op – nichtje)
- Zijn gal spugen / zijn gal spuwen / zijn gal uitspuwen
- Zijn kandidatuur indienen / zijn kandidatuur stellen / zich kandidaat stellen / solliciteren
- Zinnens zijn / van zins zijn / van plan zijn
- Zo’n / zulke mensen; zo’n / zulk bier
- Zoals bijvoorbeeld (dubbelop?)
- Zogenoemd / zogenaamd / zogeheten
- Zogezegd / zogenaamd
- Zomeruur / zomertijd
- Zonder handen rijden / met losse handen rijden, fietsen
- Zo niet, (dan) …
- Zonneslag / zonnesteek
- Zonnigere / zonniger seizoenen
- Zo optimaal mogelijk / optimaal / zo goed mogelijk
- Zorgen / zorg / verzorging / hulp
- Zou / zal (Het – je maar gebeuren)
- Zoudt / zou u
- Zo veel als mogelijk / zo veel mogelijk
- Zoveel of meer als / dan
- Zowel … als … als … / zowel … als … en …
- Zowel de politie als de brandweer zijn / is ter plaatse
- Zowel de wethouders als de burgemeester is / zijn tegen het voorstel
- Zuiders / zuidelijk
- Zwaar wegen / veel wegen / zwaar zijn
- Zweren: zwoor / zwoer / zweerde