Werkwoord
Werkwoord
Werkwoord
- Aaneenschrijven van combinaties met er, daar, hier en waar (algemeen)
- Afgeleide zelfstandige naamwoorden op -name en -neming (algemeen)
- Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)
- Congruentie bij een als onderwerp gevoeld indirect object (algemeen)
- Gaan / zullen (algemeen)
- Lijdende vorm (passief) (algemeen)
- Naamwoordstijl (algemeen)
- Onovergankelijk gebruik van overgankelijke werkwoorden (algemeen)
- Tegenwoordige tijd of verleden tijd (algemeen)
- Vervoeging en spelling van Engelse werkwoorden in het Nederlands (algemeen)
- Vorming van voltooide tijden met hebben / zijn (algemeen)
- Werkwoorden met een zwakke en een sterke vervoeging (algemeen)
- Werkwoordstijden die iets over het verleden zeggen: voltooide versus onvoltooide tijden (algemeen)
- Werkwoordvolgorde in werkwoordgroepen: groepen van drie of meer werkwoorden (algemeen)
- Werkwoordvolgorde in werkwoordgroepen: groepen van twee werkwoorden (algemeen)
- * * *
- Aandacht trekken op / aandacht vestigen op
- Aandraven (komen – met)
- Aanduiden / aanstellen / aanwijzen
- Aanhebben / aan hebben
- Aanzien worden als / aanzien worden voor / aangezien worden als / aangezien worden voor
- Abonnement afsluiten / nemen
- Abstractie maken van / buiten beschouwing laten / niet in aanmerking nemen
- Acquisiteren / acquireren
- Acteren (‘akte nemen van’)
- Afdanken / ontslaan
- Afkomen / langskomen
- Aflassen / aflasten / afgelasten
- Afleveren / afgeven / uitreiken (een diploma -)
- Afluisteren / beluisteren (een antwoordapparaat -)
- Afprinten / afdrukken / uitprinten / printen
- Afwillen / af willen
- Afwisseling werkwoordstijden
- Akkoord zijn / gaan met
- Alloceren (uitspraak)
- Andes loopt / lopen door heel Zuid-Amerika (de -)
- Authentificeren / authenticeren
- Auto-ongeluk (afbreking)
- Baby’tje (afbreking)
- Backup / back-up
- Barbecuen / barbecueën
- Beantwoorden aan / voorzien in
- Bedampte / aangeslagen / aangedampte / bewasemde / beslagen ruiten
- Bedankt om me te helpen / bedankt dat je me geholpen hebt / bedankt voor de hulp
- Beginnen + infinitief
- Beginnen / begonnen
- Behelzen / bevatten
- Bekomen / verkrijgen
- Bellen (het belt / de bel gaat)
- Beloven (Dat belooft! / Dat belooft wat!)
- Bemeubelen / meubelen / meubileren
- Ben / wees stil
- Benoemen / benoemen tot
- Beraadslaging
- Beslissen / besluiten
- Beslissen te / besluiten te
- Beslissing maken / nemen
- Bestaan in / uit
- Betalend / betaald parkeren
- Beteugelen / strafbaar stellen
- Betrachten / beogen
- Betrekking te begeven / te vergeven betrekking / vacante betrekking
- Betreuren (mij betreurt / ik betreur)
- Bezig gaan met / aan de slag gaan met
- Bijgaand vindt u
- Bijhebben / bij zich hebben
- Bijkomen / verdikken / aankomen
- Bijtreden
- Blokletteren / koppen
- Boeken neerleggen (de -)
- Bolletje (afbreking)
- Buizen / zakken
- Cafeetje (afbreking)
- Catalogeren / catalogiseren
- ch (afbreking)
- Comiteren / comitteren / commiteren / committeren
- Communiceren: iets communiceren
- Contacteren / contact opnemen met
- D / dt (tegenwoordige tijd): u rijd / u rijdt
- D / t (tegenwoordige tijd): hij beloofd / hij belooft
- D / t (verleden tijd): hij suiste / hij suisde
- D / t (voltooid deelwoord): hij is verhuist / hij is verhuisd
- Danken / wijten aan
- De doelgroep is / zijn jongeren
- De dollar noteert …
- De enige die ben / is
- Delibereren / laten overgaan
- Depannage / pechverhelping / pechhulp
- Destilleren / distilleren
- De wet- en regelgeving worden / wordt niet toegepast
- Dienen te / moeten
- Dinertje (afbreking)
- Doe eens koffiezetten
- Doorgaan / plaatsgrijpen / plaatshebben / plaatsvinden
- Downloaden (scheidbaar of niet?)
- Dreigen
- Drummen / dringen
- Dubbelen / doubleren / overdoen / blijven zitten
- Durven (te)
- Duur kosten / zijn
- Een aantal medewerkers dat / die
- Een miljoen mensen keek / keken naar de wedstrijd
- Eerbiedigen
- Einde (een – stellen / maken aan)
- Enerverend
- Er achter aan lopen / erachter aanlopen / erachteraan lopen
- Ermee aanmoeten / ermee aan moeten
- Ervan doorgaan / er vandoor gaan / ervandoor gaan
- Ervanuit gaan / er van uitgaan / er vanuit gaan / ervan uitgaan
- Ervaren: ervaarde / ervoer
- Ervoor waken dat / ervoor waken dat niet
- Er voor zorgen / ervoor zorgen
- Euthanasie plegen / uitvoeren / verlenen / toepassen
- Exemplaar (afbreking)
- Facebookpagina / facebookpagina
- Faciliëren / faciliteren
- Fetisjje / fetisje
- Fileparkeren / insteken / parkeren
- Fonduen (vervoeging)
- Forfait geven / verstek laten gaan
- Foto’s trekken / foto’s nemen / foto’s maken
- Fungeren als / functioneren als
- Fusioneren / fuseren
- Ge-cc’d / gecc’t / gecc’d / ge-cc’t
- Geauditte / geaudite bedrijf
- Gebeuren
- Gebruikmaken / gebruik maken
- Gecontraïndiceerd / gecontra-indiceerd
- Gedaan / voorbij
- Gedebuteerd zijn / hebben
- Gedesigned / gedesignd
- Gedownloadde / gedownloade bestand
- Gehad / gekregen (ik heb van hem een boek -)
- Gekend / bekend
- Gekwetst / gewond
- Gelasten / belasten
- Gelukken / slagen
- Gelukwensen bij / met
- Genaamd / genoemd / vernoemd naar zijn grootvader
- Genieten van iets / iets genieten
- Geraken / raken
- Geroerbakte / roergebakken spinazie
- Geslaan / geslagen
- Getuige / getuigen zijn
- Gevangenenbewaarder / gevangenisbewaarder / gevangenbewaarder
- Gevlei / gevlij (in het – komen)
- Gevolgd (ik ben / heb hem -)
- Gewonnen (ik ben / ik heb -)
- Geworden (in zinnen in de lijdende vorm)
- Geë-maild / ge-e-maild
- Gij had / hadt
- Gij kwam / kwaamt
- Haar / zijn / hun (de Verenigde Staten / VS en – bevolking)
- Handje toesteken / helpen (iemand een -)
- Hebben / zijn (Hij is / heeft binnen kunnen komen)
- Helpen (te)
- Hen / hun (ik heb – gemaild)
- Hen / hun (we zijn – verregaand tegemoetgekomen)
- Hergeïnterpreteerd / geherinterpreteerd
- Herinneren / zich herinneren
- Herkrijgen, herbeginnen
- Herleiden / terugbrengen (tot)
- Hernemen
- Hervallen
- Het aantal dossiers dat / die
- Het betreffen / betreft starterswoningen
- Het ga / gaat je goed
- Het goed stellen / maken
- Het soort mensen die / dat
- Hij is / was / werd geboren in Hasselt
- Hij vertelde dat hij een nieuwe vriendin heeft / had
- Hij wilt / wil
- Hoeven – moeten (in ontkennende zin)
- Hoofdstuk 1 tot en met 3 wordt / worden voorafgegaan door een inleiding
- Hoog oplopen met / weglopen met / ingenomen zijn met / veel ophebben met
- Hopende / hopend
- Hospitaliseren
- Hou / houd
- Houden aan
- Hun / hen (ik laat – een opdracht uitvoeren)
- Hypothekeren (de toekomst -) / een hypotheek leggen op de toekomst
- Ik of jullie ga / gaan
- Ik pas deze schoenen niet / deze schoenen passen mij niet
- Ik woonde vroeger in Gent / heb vroeger in Gent gewoond
- In bedrijf stelling / inbedrijfstelling
- Inhuldigen / inwijden (een gebouw -)
- Inkaderen / inlijsten (een schilderij -)
- In moeten kunnen vullen / moeten kunnen invullen
- Inrichten / organiseren (een feest -)
- Inroepen / aanvoeren (een argument – )
- Inschrijven (zich – in)
- Inspannen / aanspannen (een proces -)
- Instaan voor / zorgen voor
- Interesseren (zich – aan / voor)
- Inwijkeling / immigrant
- Irriteren / ergeren
- Jan alsmede Piet hebben / heeft dat gedaan
- Jan of ik heeft / heb / hebben dat gezegd
- Jan of Piet hebben / heeft dat gedaan
- Je wil, zal, kan / je wilt, zult, kunt
- Kaderen in
- Kennen / kunnen
- Kiezen tussen / uit / voor
- Kiezen tussen koffie of thee / kiezen tussen koffie en thee
- Klacht neerleggen / klacht indienen / een klacht neerleggen / een klacht indienen
- Klagen: kloeg / klaagde
- Klasseren / beschermen (een monument -)
- Kleuren / verven (zijn haar -)
- Komen aanrijden / aangereden
- Komma tussen twee werkwoordsvormen
- Kost wat kost / (het) koste wat (het) kost
- Kuisen / schoonmaken
- Kunnen / kennen (ik kan / ken geen Engels)
- Laat ons / laten we
- Lachen met / om
- Lang leve / leven de jarigen
- Leggen / liggen
- Legitimeren / identificeren
- Leiband / lijn
- Leidt / lijdt (het – geen twijfel)
- Logeetje (afbreking)
- Mankeren (ik mankeer / mij mankeert niets)
- Mazelen is / zijn
- Media schrijft / schrijven (de -)
- Meehebben / bij zich hebben / meebrengen / meenemen
- Mee ondertekenen / meeondertekenen
- Meldt / meld u aan
- Meten: meette / mat
- Metsen / metselen
- Met zich brengen / meebrengen / met zich meebrengen
- Missen / ontbreken
- Moest ik kunnen …
- Moeten (dat moet nog afgesproken)
- Moge / mogen al jullie wensen uitkomen
- MSN’en / msn’en
- Naar verluid / verluidt
- Nadat (hij vertrok – hij zijn toespraak hield / had gehouden)
- Neervleien / neervlijen
- Niet alleen de leerlingen, maar ook de leraar kijken / kijkt uit naar het weekend
- Niet beter vragen / niet(s) liever vragen / niet(s) liever willen
- nk (afbreking)
- Noch Jan noch Piet hebben / heeft dat gedaan
- Noemen / heten
- Olifant (afbreking)
- Om foto’s te maken en (te) bewerken
- Omhaling / inzameling / collecte
- Onderlijnen / onderstrepen
- Onderschrijven / inschrijven, intekenen op
- Ondervragen / overhoren
- Ondervragen: ondervraagde / ondervroeg
- Ontberen: het ontbeert ons aan / wij ontberen
- Onthaal / ontvangst
- Ontlenen / lenen, uitlenen
- Ontruimen – evacueren
- Ontsnappen / ontgaan (Dat ontsnapt mij / dat ontgaat mij)
- Op een haar na (missen/raken)
- Openen / instellen (een onderzoek -)
- Openen: het museum opent / wordt geopend
- Openhouden / houden / hebben (een winkel -)
- Openverklaring / vacature
- Opgehouden te bestaan (het heeft / is -)
- Opkijken tegen / naar iemand
- Opmaken / aanleggen / samenstellen (een dossier – )
- Opmerken (zich laten -) / (willen) opvallen
- Op punt stellen, op punt staan
- Opschorten / schorsen
- Opvolgen (een dossier -)
- Opzetten / aanzetten (de televisie -)
- Overhaald / overgehaald (hij heeft me -)
- Overleggen: overlegd / overgelegd
- Overmaken (informatie -)
- Overschatten / onderschatten (niet te -)
- Overslapen / verslapen (zich -)
- Paar (op de gang staat / staan een – schoenen)
- Peper en zout is / zijn aanwezig
- Pinnen / afhalen / opnemen (geld – )
- Plaaster / gips
- Prioriseren / prioritiseren / prioriteren
- Proberen / geprobeerd
- Proberen van / om
- Procent (tien – werkt / werken in deeltijd)
- Prognotiseren / prognostiseren / pronostikeren / prognosticeren
- Rechtsaf slaan / rechts afslaan
- Recycelbaar / recyclebaar
- Reglement (afbreking)
- Rekeninghoudend / rekening houdend
- Rekeningrijden (vervoegingen)
- Reppen van / over
- Revaccineren / hervaccineren
- Reëel (afbreking)
- Roerbakken: roergebakken / geroerbakt
- Ronddragen / rondbrengen
- Royaal (afbreking)
- Samengeordende wetten / gecoördineerde wetten
- Samentrekking van de persoonsvorm
- Sanctioneren / straffen / een sanctie treffen / een sanctie opleggen
- Scheppen: schepte / schiep
- Schrok af / schrikte af
- Sensibiliseren / bewustmaken
- sh (afbreking)
- Shampode / shampoode
- Situeren (zich -)
- sj (afbreking)
- Skiën (vervoeging)
- Slagen in / voor
- Sms-en / sms’en
- Solderen / uitverkopen / afprijzen
- Spioneren, spionnetje
- Stationeren / parkeren
- Stockeren / opslaan
- Stofzuigen: stofgezogen / gestofzuigd
- Succes kennen
- Te herziene tekst (de -)
- Te kort schieten / tekortschieten
- Terug / opnieuw, nogmaals, (al)weer
- Tewerkstelling / werkgelegenheid
- Toast / toost
- Toedoen / dichtdoen
- Toekomen / aankomen
- Toelaten / toestaan
- Toeëigent / toe-eigent
- Tussenkomen
- Twee en een halve maand is / zijn verstreken
- Twitteraccount / twitteraccount
- U heeft / hebt
- U is / bent
- Uitdeinen / uitdijen
- Uitdoen
- Uitgeplozen / uitgepluisd
- Uitgeven op / uitzien op, uitkijken op; uitkomen op
- Uitklaren / ophelderen
- Uitwijden / uitweiden
- Uitzaaien / zich uitzaaien
- Up te loaden / te uploaden
- U wil, zal, kan / wilt, zult, kunt
- Vakantie (op / met -)
- Van thuis werken / van thuis uit werken / van huis uit werken / vanuit huis werken / thuiswerken
- Varen: vaarde / voer
- Veralgemeniseren / veralgemenen
- Verantwoordelijkheid (zijn – opnemen / zijn – nemen / de – op zich nemen)
- Verbreedde / verbrede weg
- Verdelen / distribueren; bezorgen
- Verderdoen / voortdoen / doorgaan
- Verderzetten / voortzetten
- Verenigde Naties (VN) heeft / hebben
- Vergeten (ik ben / heb het -)
- Verhogen van … naar / tot …
- Verjaren / jarig zijn
- Verkleden / omkleden
- Verlate / verlaten kinderen
- Verloren (ik ben / heb het -)
- Vermijden / voorkomen
- Vernoemd / genoemd (in een zaak)
- Verongelukken / een ongeluk hebben
- Verrekken: verrokken / verrekt
- Vertellen tegen / aan
- Vervoegen / zich vervoegen bij
- Verwachten (zich – aan)
- Verwijten (ze worden verweten / hun wordt verweten)
- Verwittigen
- Verzoeken (De reizigers worden / wordt verzocht)
- Verzoeken (iemand – te (willen) betalen)
- Verzustering / jumelage / stedenband
- Viseren
- Voetlicht (over / voor het -)
- Voorbehouden voor / aan
- Voorbijgestreefd / achterhaald
- Voorhebben
- Voorleggen / overleggen (een diploma -)
- Vooropstellen / voorstellen (een datum – )
- Voorrijdkosten / voorrijkosten
- Voorstellen / voordragen (een persoon -)
- Voorzien
- Vraag (de – stelt zich)
- Vraag (in – stellen)
- Vragen / verzoeken
- Vragen dat
- Weerhouden
- Weerstaan aan iets / iets weerstaan
- We ontvingen uw brief / hebben uw brief ontvangen
- Werkse! / Werkze! / Werk ze!
- Werkwoordstijd in verslag
- Wezen / zijn (Piet zal wel weer te laat -)
- WhatsApp / whatsapp
- Wijfelen / weifelen
- Wijzen op (bezoekers worden / wordt erop gewezen dat …)
- Wijzigen: de situatie wijzigt
- Willen: wilde / wou, wilden / wou(d)en
- Wordt / word lid
- Word vervolgd / wordt vervolgd
- Wuiven: woof / wuifde
- Zaterdags / ’s zaterdags
- Zegden / zeiden
- Zeggen aan / tegen
- Zeker zijn dat / er zeker van zijn dat
- Zetelen / zitting hebben
- Zich / u (u hebt – vergist)
- Zich / u (u vergist –)
- Zich bedenken / bedenken
- Zich beseffen / beseffen
- Zich bevragen / te bevragen
- Zich bewust zijn dat / zich ervan bewust zijn dat
- Zich focussen / focussen
- Zijn gal spugen / zijn gal spuwen / zijn gal uitspuwen
- Zo’n zeven miljoen Japanners beoefent / beoefenen kendo
- Zorgen dat / ervoor zorgen dat
- Zou / zal (Het – je maar gebeuren)
- Zoudt / zou u
- Zowel de politie als de brandweer zijn / is ter plaatse
- Zowel de wethouders als de burgemeester is / zijn tegen het voorstel
- Zwaar wegen / veel wegen / zwaar zijn
- Zweren: zwoor / zwoer / zweerde