Woordkeuze en stijl
Woordkeuze en stijl
Woordkeuze en stijl
- Barbarismen (anglicismen, gallicismen, germanismen) (algemeen)
- Dit / dat, deze / die (algemeen)
- Het gebruik van leenwoorden (algemeen)
- Leestekens en hoofdletters in een puntsgewijze opsomming (algemeen)
- Lijdende vorm (passief) (algemeen)
- Naamwoordstijl (algemeen)
- Opmaak van een zakelijke brief in België (algemeen)
- Opmaak van een zakelijke brief in Nederland (algemeen)
- Opmaak van een zakelijke e-mail (algemeen)
- Taal en gender (algemeen)
- Taal en gender: beroeps-, functie- en rolbenamingen (algemeen)
- Taal en gender: brieven en e-mails (algemeen)
- Taal en gender: verwijswoorden voor vrouwen, mannen en non-binaire personen (algemeen)
- Tegenwoordige tijd of verleden tijd (algemeen)
- Titels en titulatuur in België (algemeen)
- Titels en titulatuur in Nederland (algemeen)
- Vaste combinaties met naamvallen (algemeen)
- Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
- Vorming van voltooide tijden met hebben / zijn (algemeen)
- Werkwoordstijden die iets over het verleden zeggen: voltooide versus onvoltooide tijden (algemeen)
- * * *
- (De) wielrenner Axel Merckx
- Aanhef voor een man
- Aanhef voor een non-binaire persoon
- Aanhef voor een vrouw
- Aanhef zonder genderaanduiding
- Aan het taart eten / taart aan het eten
- Ad / à € 50,-
- Adressering aan samenwonenden, koppels en gezinnen
- Afdanken / ontslaan
- Afneming / afname
- Afwisseling in woordkeuze
- Afwisseling werkwoordstijden
- Allicht / wellicht
- Als / zoals
- Als man zijnde / man zijnde / als man
- Amice, amica (als aanhef)
- Appelsien / sinaasappel
- Beste / Geachte (als aanhef)
- Betreffende / desbetreffende minister
- Bezig gaan met / aan de slag gaan met
- Bij bevel / op last / per order / in opdracht
- Bijvoorbeeld (plaatsingsmogelijkheden ten opzichte van het voorzetsel)
- Binnen de overheid
- Burgerlijk / civiel
- Chauffage / (centrale) verwarming / radiator
- Cliché
- Collegae / collega’s
- Communiceren naar / aan
- Conform aan / conform met / conform
- Da’s / dat is
- Dat / waarin (de periode -)
- Dat / waarom (de reden -)
- Datum zonder voorzetsel
- Degene (voor zaken)
- Desgevallend / indien nodig
- De wet- en regelgeving worden / wordt niet toegepast
- Diegene
- Dienen te / moeten
- Diens / zijn
- Directeur / directrice
- Doe eens koffiezetten
- Een energiek / energieke persoon
- Een iemand
- Eens / is / es / ’ns / ’s
- Elk / elke mens
- Elk / ieder
- Echter aan het begin van de zin
- En aan het begin van de zin
- Maar aan het begin van de zin
- Of aan het begin van de zin
- Omdat aan het begin van de zin
- Want aan het begin van de zin
- Enigste / enige
- Enkel / alleen
- Eufemisme
- Experte / expert
- Faciliëren / faciliteren
- Feit is
- Frigo / ijskast / koelkast
- Fungeren als / functioneren als
- Geacht / geachte jurylid, Best / beste jurylid
- Gebeuren
- Geboortenaam / meisjesnaam / achternaam / naam
- Gedaan / voorbij
- Gehad / gekregen (ik heb van hem een boek -)
- Gelukken / slagen
- Gelukkiglijk / gelukkig
- Geraken / raken
- Gevang / gevangenis
- Gij kwam / kwaamt
- Gister / gisteren
- Goesting / zin / trek
- Groter als / dan
- Haar / zijn (wie heeft – huiswerk niet gemaakt?)
- Hard / snel (te – rijden)
- Haren / haar
- Hele / heel (een – mooie film)
- Het culturele / cultureel erfgoed
- Het doel is jongeren (te) bereiken
- Hetgeen / wat
- Het lijkt alsof / het lijkt of / het lijkt erop dat
- Het meest logische / het meest logisch
- Het spreekt voor zich / voor zichzelf / vanzelf
- Hij / zij / die (een leerling)
- Hij is / was / werd geboren in Hasselt
- Hij vertelde dat hij een nieuwe vriendin heeft / had
- Hogergenoemd / bovengenoemd / eerdergenoemd/ hierboven genoemd
- Hoofdstuk 1 tot en met 3 wordt / worden voorafgegaan door een inleiding
- Hopende / hopend
- Ik / wij in bedrijfscorrespondentie
- Ik als eerste woord in een zakelijke boodschap
- Ik en Jan / Jan en ik
- Ik pas deze schoenen niet / deze schoenen passen mij niet
- Ik woonde vroeger in Gent / heb vroeger in Gent gewoond
- In / op de eerste plaats
- In / op de polikliniek
- In de plaats van / in plaats van
- In functie van
- Introducee / introducé
- Ironie / sarcasme / cynisme
- Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
- Jaren 1990 / jaren negentig van de twintigste eeuw
- Je wil, zal, kan / je wilt, zult, kunt
- Jouw / je gegevens
- Jullie / je tassen
- Klagen: kloeg / klaagde
- Klant / cliënt
- Kledij / kleding / kleren
- Komma voor en na een bijvoeglijke beknopte bijzin
- Kortelings / binnenkort
- Kuisvrouw / poetsvrouw / werkster / schoonmaakster / schoonmaker / poetshulp / schoonmaakhulp
- Lang leve / leven de jarigen
- Makkelijk / gemakkelijk
- -matig
- Mazout / stookolie / huisbrandolie
- Mediterraans / mediterraan
- Meehebben / bij zich hebben / meebrengen / meenemen
- Meer favoriet, meest favoriet / favoriet
- Mejuffrouw / mevrouw
- Mekaar / elkaar
- Men
- Met / over / binnen (- een week)
- Met een vriendelijke groet / met vriendelijke groet / met vriendelijke groeten
- Met glazuur op / erop (koekjes -)
- Metsen / metselen
- Met vriendelijke groet(en) / hoogachtend
- Mevrouw dr. A. Verschoor / dr. A. Verschoor
- Middels / door middel van / met
- Mijne heren (als aanhef)
- Modaliteiten / voorwaarden
- Moe (trappen van vergelijking)
- Moge / mogen al jullie wensen uitkomen
- Naar de kiezer (toe)
- Nadat (hij vertrok – hij zijn toespraak hield / had gehouden)
- Nadien / daarna
- Namens dezen / deze
- Niet alleen de leerlingen, maar ook de leraar kijken / kijkt uit naar het weekend
- Nochtans
- Nonkel / oom
- Nooit geen (ik maak – fouten)
- Om (het is moeilijk – dat te geloven)
- Om (hij ging weg – niet meer terug te komen)
- Omzeggens
- Ondanks dat
- Ons / onzes inziens
- Op (het) vlak van / op (het) gebied van
- Opdat / zodat
- Opportuniteit / kans / gelegenheid
- Overnieuw / opnieuw
- Personificatie (‘deze nota bespreekt’)
- Platte band / lekke band
- Pleonasme / tautologie
- Plezant / plezierig
- Proberen van / om
- Provinciale- / provinciale en gemeentepolitiek
- Reeds / al
- Reglement van orde / huishoudelijk reglement
- Rond (informatie -)
- Samentrekking bij inversie
- Stukke / kapotte auto
- Succes kennen
- Taal en gender: functietitels in personeelsadvertenties
- Te / in (in plaatsaanduiding)
- Technieker / technicus / monteur
- -technisch
- Ten deze / te dezen
- Th. Jansen / T. Jansen
- Tig (gevallen)
- Toedoen / dichtdoen
- Uitwijden / uitweiden
- Uitzaaien / zich uitzaaien
- Unheimlich / unheimisch
- Uniek, unieker, uniekst
- Uurregeling / dienstregeling / openingstijden
- Uurwerk / horloge
- Uw / u beider belang
- U wil, zal, kan / wilt, zult, kunt
- Vakantie (op / met -)
- Vakjargon / vaktaal / jargon
- Vanaf / per 1 augustus
- Van alle Galliërs zijn de Belgen de dapperste / de dappersten
- Vandaag aan de dag / de dag van vandaag / vandaag de dag
- Vandaar / daarvandaan
- Vandalisten / vandalen
- Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
- Van kleins af (aan) / van jongs af (aan) / van kindsbeen af / van kinds af (aan)
- Van thuis werken / van thuis uit werken / van huis uit werken / vanuit huis werken / thuiswerken
- Van wacht zijn
- Van zodra / zodra
- Varen: vaarde / voer
- Vast tapijt, kamerbreed tapijt, vaste vloerbedekking
- Veel / vele (- vragen)
- Veelbelovend (trappen van vergelijking)
- Ver(re)gaand (trappen van vergelijking)
- Veralgemeniseren / veralgemenen
- Verantwoordelijke
- Verantwoordelijkheid (zijn – opnemen / zijn – nemen / de – op zich nemen)
- Verdelen / distribueren; bezorgen
- Verderdoen / voortdoen / doorgaan
- Verderzetten / voortzetten
- Verdiep / verdieping
- Verdieping (betekenis)
- Vergaand / verregaand
- Vergeleken bij / met
- Vergeten (ik ben / heb het -)
- Vergevensgezind / vergevingsgezind
- Verhogen van … naar / tot …
- Verhuis / verhuizing
- Verjaren / jarig zijn
- Verkleden / omkleden
- Verkregen rechten – verworven rechten
- Verlof / vakantie
- Vernoemd / genoemd (in een zaak)
- Verongelukken / een ongeluk hebben
- Verplicht – verplichtend
- Verscheidene / verschillende
- Vertaler-tolk / tolk-vertaler
- Vertellen tegen / aan
- Vertrouwen dat / erop vertrouwen dat
- Vervaldatum / houdbaarheidsdatum
- Verveeld zitten met iets
- Vervoegen / zich vervoegen bij
- Vervolmakingscursus / bijscholingscursus
- Verwachten (zich – aan)
- Verwijzen naar titel
- Verwittigen
- Verzoeken (iemand – te (willen) betalen)
- Verzustering / jumelage / stedenband
- Vierbaansweg
- Vier eerste / eerste vier
- Vijfdagenweek / vijfdaagse werkweek
- Viseren
- Voetlicht (over / voor het -)
- Voetpad / stoep / trottoir
- Volgende zaterdag
- Volzet
- Voogdij / toezicht
- Voor / tegen (- volgende week)
- Voor / tot / als gevolg hebben
- Voor / tot voor (- tien jaar)
- Voorafgaandelijk / voorafgaand
- Vooraleer / alvorens / voordat / voor
- Voorbehouden voor / aan
- Voorbijgestreefd / achterhaald
- Vooreerst / in de eerste plaats
- Voorhebben
- Voorleggen / overleggen (een diploma -)
- Voormiddag, namiddag
- Vooropstellen / voorstellen (een datum – )
- Vooropzeg / opzegging
- Voorrang van rechts / rechts heeft voorrang
- Voorstellen / voordragen (een persoon -)
- Voorwaarden (in / op / onder / tegen deze -)
- Voorzien
- Vork aan / in de steel (weten hoe de – zit)
- Vorm (onder / in de – van)
- Vraag (de – stelt zich)
- Vraag (in – stellen)
- Vragen / verzoeken
- -vrij
- Vroeger of later / vroeg of laat
- Vrolijk(e) Pasen
- Vuilbak / vuilnisbak
- Vuilkar / vuilniskar / vuilnisauto / vuilniswagen
- Waarde (als aanhef)
- Waarmee / met wie (de mensen – ik samenwerk)
- Waarschuwen voor / tegen
- Waarzonder
- Wanneer / als (+ tegenwoordige of toekomende tijd)
- We ontvingen uw brief / hebben uw brief ontvangen
- Werkwoordstijd in verslag
- Zelfzeker / zelfverzekerd
- Zestiger jaren / de jaren zestig
- Zetel / stoel / bank
- Zetelen / zitting hebben
- Zich (niet) laten doen / (niet) met zich laten sollen
- Zich / u (u hebt – vergist)
- Zich / u (u vergist –)
- Zich bedenken / bedenken
- Zich beseffen / beseffen
- Zich bevragen / te bevragen
- Zich focussen / focussen
- Zicht / gezicht (op het eerste -)
- Zichtkaart / postkaart / ansicht(je) / prentbriefkaart / ansichtkaart / kaartje
- Zichtrekening / betaalrekening / rekening-courant / lopende rekening / (bank)rekening
- Zichzelf / uzelf
- Zijn / hun (de tweeling is gek op – nichtje)
- Zijn gal spugen / zijn gal spuwen / zijn gal uitspuwen
- Zijn kandidatuur indienen / zijn kandidatuur stellen / zich kandidaat stellen / solliciteren
- Zinnens zijn / van zins zijn / van plan zijn
- Zo’n / zulke mensen; zo’n / zulk bier
- Zoals bijvoorbeeld (dubbelop?)
- Zogezegd / zogenaamd
- Zomeruur / zomertijd
- Zonder handen rijden / met losse handen rijden, fietsen
- Zo niet, (dan) …
- Zonneslag / zonnesteek
- Zonnigere / zonniger seizoenen
- Zo optimaal mogelijk / optimaal / zo goed mogelijk
- Zoudt / zou u
- Zo veel als mogelijk / zo veel mogelijk
- Zuiders / zuidelijk