Voornaamwoord
Voornaamwoord
Voornaamwoord
- Dit / dat, deze / die (algemeen)
- Hen / hun (algemeen)
- Taal en gender (algemeen)
- Taal en gender: verwijswoorden voor vrouwen, mannen en non-binaire personen (algemeen)
- Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud (algemeen)
- Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
- Woordgeslacht (algemeen)
- * * *
- Afwillen / af willen
- Alle / al het / al de
- Behalve ons / behalve wij
- Beide / beiden (verwijzing naar rechtspersonen)
- Beloven (Dat belooft! / Dat belooft wat!)
- Bij deze / bij dezen
- Bijhebben / bij zich hebben
- Dat / waarin (de periode -)
- Dat / waarom (de reden -)
- Dat / wat (alles -)
- Dat / wat (het enige -)
- Dat / wat (het mooiste -)
- Degene (voor zaken)
- Degene / degenen
- De meeste / meesten van de aanwezige leden
- Dergelijk (uitspraak)
- Deze keer / dit keer, deze maal / ditmaal
- Dezelfde / hetzelfde (de reistijd blijft – )
- Deze middag / vanmiddag
- Die / dat (de maanden – je afwezig was)
- Die / dat (eentje -)
- Die / dat (elke onderwijsinstelling of bedrijf -)
- Die / dat (geen haar op mijn hoofd – daaraan denkt)
- Die / dat (het boek -)
- Die / dat (het meisje -)
- Die / wie (de man – ik het boek gaf)
- Diegene
- Diens / zijn
- Een aantal medewerkers dat / die
- Een iemand
- Elk / elke mens
- Elk / ieder
- Elkaar (afbreking)
- Enige(n), enkele(n)
- Enkele / enkelen van hen
- Ermee aanmoeten / ermee aan moeten
- Ervan doorgaan / er vandoor gaan / ervandoor gaan
- Er voor zorgen / ervoor zorgen
- Er zich / zich er (hij wil – thuis voelen)
- Gelijk wie / eender wie / om het even wie / wie dan ook
- Grammaticale functie van ‘het’ in ‘het er niet mee eens zijn’
- Haar / hen (vrouwelijk meervoud)
- Haar / ze / hem (de kaars, ik heb – uitgeblazen)
- Haar / zijn (het bestuur heeft – goedkeuring uitgesproken)
- Haar / zijn (Pepsi heeft – winst verdubbeld)
- Haar / zijn (Venetië en – gondels)
- Haar / zijn (wie heeft – huiswerk niet gemaakt?)
- Haar / zijn / hun (de Verenigde Staten / VS en – bevolking)
- Hem / ze / haar (de bibliotheek, hij heeft – geopend)
- Hen, hun / ze (verwijzing naar personen)
- Hen, hun / ze (verwijzing naar zaken)
- Hen / hun (dat maakt – niet uit)
- Hen / hun (de laatste maanden zijn – de vreselijkste dingen overkomen)
- Hen / hun (het interesseert -)
- Hen / hun (het ontgaat -)
- Hen / hun (het verbaast -)
- Hen / hun (ik heb – gemaild)
- Hen / hun (ik heb – op de vingers getikt)
- Hen / hun (we zijn – verregaand tegemoetgekomen)
- Herinneren / zich herinneren
- Het / zij is de buurvrouw
- Het aantal dossiers dat / die
- Hetgeen / wat
- Het is sterker dan ik(zelf) / mezelf
- Het soort mensen die / dat
- Het spreekt voor zich / voor zichzelf / vanzelf
- Hetwelk
- Hij / zij / die (een leerling)
- Hij / zij / het (Koop groente, want – is gezond)
- Hijzelf / hij zelf
- Hoe + infinitief
- Hun / hen (ik laat – een opdracht uitvoeren)
- Hun / zij hebben het gedaan
- Ik als eerste woord in een zakelijke boodschap
- Ik betreur (het) dat hij ontslag heeft genomen
- Ik en Jan / Jan en ik
- Ik verbind er mij toe / mij ertoe
- In de hoedanigheid als / van voorzitter
- In de weg leggen (we worden / ons wordt niets in de weg gelegd)
- Irriteren / ergeren
- Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
- Jij / jou (als ik – was)
- Jou / jouw
- Jouw / je gegevens
- Jullie / je tassen
- Jullie vergissen zich / jullie / je
- Kou(d) hebben / het koud hebben
- Laat ons / laten we
- Mekaar / elkaar
- Men
- Menig / menige politicus
- Met z’n / ons allen
- Met zich brengen / meebrengen / met zich meebrengen
- Namens dezen / deze
- Ontberen: het ontbeert ons aan / wij ontberen
- Onze uiterste best / ons uiterste best
- Op hun / zijn plaats (beschuldigingen zijn hier niet -)
- Sommige / sommigen van de medewerkers
- Ten deze / te dezen
- Tijdens zijn vakantie in Italië nam de Heer tot zich … (dubbelzinnige verwijzing)
- Tot daar aan toe / totdaaraantoe / tot daaraan toe
- Totnogtoe / tot nog toe, totnutoe / tot nu toe
- U (hoofdletter?)
- Uitzaaien / zich uitzaaien
- Uw / u beider belang
- Verscheidene / verschillende
- Verwijten (ze worden verweten / hun wordt verweten)
- Verzoeken (De reizigers worden / wordt verzocht)
- Voor zij / hen die …
- Waarmee / met wie (de mensen – ik samenwerk)
- Waarzonder
- Wat-ie wil / wat ie wil
- Wat / dat (het boek -)
- Wat / dat (wat heeft Piet – ik niet heb?)
- Wat / wie schetst mijn verbazing
- Wederkerend / wederkerig voornaamwoord
- Wederkerend of persoonlijk voornaamwoord
- Welk (de rechtszaak, – proces)
- Welk / welke soort
- Welke (de regels -)
- Welke / wat voor
- Welke / welk / wat
- Werkse! / Werkze! / Werk ze!
- Wie / die (de man – me begroette)
- Wiens / wier (de vrouw – auto)
- Wie z’n / wiens
- Wijzen op (bezoekers worden / wordt erop gewezen dat …)
- Ze / haar (verwijzing naar personen)
- Zich / u (u hebt – vergist)
- Zich / u (u vergist –)
- Zich bedenken / bedenken
- Zich beseffen / beseffen
- Zich focussen / focussen
- Zichzelf / uzelf
- Zij / ze (verwijzing naar zaken)
- Zijn / haar (de muis heeft – staart bezeerd)
- Zijn / haar (de stad en – inwoners)
- Zijn / haar (zowel hij als zij ziet – budget krimpen)
- Zijn / hun (de tweeling is gek op – nichtje)
- Zo’n / zulke mensen; zo’n / zulk bier
- Zoals hem / hij