Voorzetsel
Voorzetsel
Voorzetsel
- Aaneenschrijven van combinaties met er, daar, hier en waar (algemeen)
- Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)
- Voorzetsels (algemeen)
- * * *
- Aan / bij (de bushalte)
- Aan / à / tegen / voor (bij prijsaanduiding)
- Aanbrengen aan / in (wijzigingen -)
- Aanhebben / aan hebben
- Aanvraag om / van / voor / tot
- Aanzien worden als / aanzien worden voor / aangezien worden als / aangezien worden voor
- Achter / voor de streep
- Ad. / ad
- Ad / à € 50,-
- Ad random / at random
- Afspraak (op / na / volgens -)
- Afwillen / af willen
- Alfabetische rangschikking van namen
- Algemeen (in / over het -)
- Allergisch aan / voor
- Analogie (naar – met / van)
- A rato van
- Behalve ons / behalve wij
- Behoudens / behalve
- Benoemen / benoemen tot
- Bestaan in / uit
- Betreffende / desbetreffende minister
- Bevoorraden van / bevoorraden met
- Bezwijken aan / onder
- Bij / tegen de twintigduizend kilometer
- Bij middel van / door middel van
- Binnen / over (- een week, tien dagen)
- Binnen de overheid
- Bloemen op / in de vaas
- Boven aan de brief / bovenaan de brief
- Computer (voor / achter / aan / op de -)
- Continent (op / in het -)
- Dank zij / dankzij
- Dateren van / uit
- Datum zonder voorzetsel
- Een-na-laatste / op een na laatste
- Een op drie / een op de drie
- Einde aan / van de blokkades in zicht
- Er achter aan lopen / erachter aanlopen / erachteraan lopen
- Ermee aanmoeten / ermee aan moeten
- Ervan doorgaan / er vandoor gaan / ervandoor gaan
- Er van langs / ervanlangs / ervan langs (geven / krijgen)
- Ervanuit gaan / er van uitgaan / er vanuit gaan / ervan uitgaan
- Ervoor waken dat / ervoor waken dat niet
- Er voor zorgen / ervoor zorgen
- Er … op / erop
- Fuseren in / fuseren tot
- Gamma
- Garantie van / op / voor
- Gebaat met / bij
- Gecharmeerd door / van
- Gelukwensen bij / met
- Genieten van iets / iets genieten
- Gerust in / gerust op
- Gespaard blijven voor / van
- Gezien (als voegwoord)
- Groter dan mij / ik
- Hoogleraar in / aan de faculteit
- Identiek aan / met
- Im / in Frage
- In-companytraining / incompanytraining
- In / op Cuba
- In / op de eerste plaats
- In / op de polikliniek
- In / op het gemeentehuis
- In / op hoofdlijnen
- In / op voorraad
- In / tot betaling aanspreken
- In / uit / van hout
- In bijlage / in de bijlage / als bijlage
- In de hoedanigheid als / van voorzitter
- In de plaats van / in plaats van
- In de prijs inbegrepen / in de prijs begrepen / bij de prijs inbegrepen
- In functie van
- Ingevolge / ten gevolge van
- In het begin van dit jaar / begin dit jaar
- Inleiding bij / op / over / tot
- Inspreken in / op het antwoordapparaat
- In tact / intact
- Interesseren (zich – aan / voor)
- Kiezen tussen / uit / voor
- Kiezen tussen koffie of thee / kiezen tussen koffie en thee
- Lachen met / om
- Langs / naast (- iemand zitten)
- Langs / via / door het raam
- Langs de ene kant / aan de ene kant / enerzijds
- Langsheen / langs
- Langs voor / aan de voorkant / van voren
- Met / over / binnen (- een week)
- Met een sisser aflopen (betekenis)
- Met glazuur op / erop (koekjes -)
- Met zich brengen / meebrengen / met zich meebrengen
- Midden (als voorzetsel)
- Mits (als voorzetsel)
- Mond-op-mondreclame / mond-tot-mondreclame
- Naar de kiezer (toe)
- Naar gelang / naargelang
- Naar voor / naar voren
- Naast / buiten / behalve
- Namens dezen / deze
- Niet in het minst / niet het minst
- Om foto’s te maken en (te) bewerken
- Om het uur
- Omwille van (redengevend)
- Onafgezien van / afgezien van
- Ondanks dat
- Onder / in de arm nemen
- Ondermeer / onder meer, zondermeer / zonder meer
- Onverlet (laten)
- Op / aan het einde van (de maand)
- Op / in de bus
- Op / in een week (tijd)
- Op hun / zijn plaats (beschuldigingen zijn hier niet -)
- Opkijken tegen / naar iemand
- Op restaurant gaan / naar een restaurant gaan
- Op zak steken / in zijn zak steken
- Op zowel maandag als op dinsdag / op zowel maandag als dinsdag / zowel op maandag als op dinsdag / zowel op maandag als dinsdag
- Overleden in / op de leeftijd van 99 jaar
- Pensioen (op / met -)
- Reppen van / over
- Richting zee / naar zee
- Rond (informatie -)
- Rond / om de tafel (gaan) (zitten)
- Scala van / aan artikelen
- Sinds drie dagen
- Slagen in / voor
- Soort / soort van
- Te / in (in plaatsaanduiding)
- Tegemoetkomen in / aan
- Tempo / snelheid (tegen / aan / in / met een -)
- Terug / geleden (zes jaar -)
- Te voorschijn / tevoorschijn
- Tevreden met / over
- Tot / toe (afdeling waar hij toegang – had)
- Tot / tot en met
- Tot en met / tot-en-met
- Tot hiertoe / tot nu toe
- Vakantie (op / met -)
- Vanaf / per 1 augustus
- Vandaag aan de dag / de dag van vandaag / vandaag de dag
- Vanop / vanaf / van (- een afstand)
- Van thuis werken / van thuis uit werken / van huis uit werken / vanuit huis werken / thuiswerken
- Vergeleken bij / met
- Verhogen van … naar / tot …
- Vertellen tegen / aan
- Verwachten (zich – aan)
- Vlakbij / vlak bij de school
- Voor / tegen (- volgende week)
- Voor / tot / als gevolg hebben
- Voor / tot voor (- tien jaar)
- Voorbehouden voor / aan
- Voor in (kunstgras – de tuin)
- Voorwaarden (in / op / onder / tegen deze -)
- Voorzien
- Voor zij / hen die …
- Vork aan / in de steel (weten hoe de – zit)
- Vorm (onder / in de – van)
- Vóór / voor
- Waar … naar toe / waar … naartoe
- Waarschuwen voor / tegen
- Wat betreft / wat … betreft
- Weerstaan aan iets / iets weerstaan
- Wegens ziek / wegens ziekte
- Zeggen aan / tegen
- Zeker zijn dat / er zeker van zijn dat
- Zich bewust zijn dat / zich ervan bewust zijn dat
- Zorgen dat / ervoor zorgen dat