Vervoeging
Vervoeging
Vervoeging
- Aaneenschrijven van combinaties met er, daar, hier en waar (algemeen)
- Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)
- Congruentieproblemen met en (algemeen)
- Tegenwoordige tijd of verleden tijd (algemeen)
- Vervoeging en spelling van Engelse werkwoorden in het Nederlands (algemeen)
- Vorming van voltooide tijden met hebben / zijn (algemeen)
- Werkwoorden met een zwakke en een sterke vervoeging (algemeen)
- Werkwoordstijden die iets over het verleden zeggen: voltooide versus onvoltooide tijden (algemeen)
- * * *
- Aantal (een – mensen was / waren)
- Aanzien worden als / aanzien worden voor / aangezien worden als / aangezien worden voor
- Aflassen / aflasten / afgelasten
- Andes loopt / lopen door heel Zuid-Amerika (de -)
- Barbecuen / barbecueën
- Beginnen + infinitief
- Beginnen / begonnen
- Bellen (het belt / de bel gaat)
- Ben / wees stil
- Burgemeester en wethouders (B en W) heeft / hebben
- Chips is / zijn
- D / dt (tegenwoordige tijd): u rijd / u rijdt
- D / t (tegenwoordige tijd): hij beloofd / hij belooft
- D / t (verleden tijd): hij suiste / hij suisde
- D / t (voltooid deelwoord): hij is verhuist / hij is verhuisd
- De doelgroep is / zijn jongeren
- De enige die ben / is
- Downloaden (scheidbaar of niet?)
- Een of meer deelnemers is / zijn uitgeschakeld
- Een van de collega’s die komt / komen
- Ervaren: ervaarde / ervoer
- Fonduen (vervoeging)
- Geauditte / geaudite bedrijf
- Gecontraïndiceerd / gecontra-indiceerd
- Gedebuteerd zijn / hebben
- Gedesigned / gedesignd
- Gehad / gekregen (ik heb van hem een boek -)
- Gelukken / slagen
- Geroerbakte / roergebakken spinazie
- Geslaan / geslagen
- Gevolgd (ik ben / heb hem -)
- Gewonnen (ik ben / ik heb -)
- Geë-maild / ge-e-maild
- Gij had / hadt
- Gij kwam / kwaamt
- Groep (een – ambtenaren gingen / ging)
- Hebben / zijn (Hij is / heeft binnen kunnen komen)
- Hergeïnterpreteerd / geherinterpreteerd
- Herkrijgen, herbeginnen
- Het betreffen / betreft starterswoningen
- Het ga / gaat je goed
- Het zijn … (incongruentie)
- Hij is / was / werd geboren in Hasselt
- Hij vertelde dat hij een nieuwe vriendin heeft / had
- Hij wilt / wil
- Hou / houd
- Ik of jullie ga / gaan
- Ik woonde vroeger in Gent / heb vroeger in Gent gewoond
- Jan alsmede Piet hebben / heeft dat gedaan
- Jan of ik heeft / heb / hebben dat gezegd
- Jan of Piet hebben / heeft dat gedaan
- Je wil, zal, kan / je wilt, zult, kunt
- Klagen: kloeg / klaagde
- Laat ons / laten we
- Lang leve / leven de jarigen
- Leggen / liggen
- Mankeren (ik mankeer / mij mankeert niets)
- Mazelen is / zijn
- Media schrijft / schrijven (de -)
- Meldt / meld u aan
- Meten: meette / mat
- Moge / mogen al jullie wensen uitkomen
- Naar verluid / verluidt
- Nadat (hij vertrok – hij zijn toespraak hield / had gehouden)
- Noch Jan noch Piet hebben / heeft dat gedaan
- Ondervragen: ondervraagde / ondervroeg
- Opgehouden te bestaan (het heeft / is -)
- Overhaald / overgehaald (hij heeft me -)
- Overleggen: overlegd / overgelegd
- Paar (op de gang staat / staan een – schoenen)
- Proberen / geprobeerd
- Rekeningrijden (vervoegingen)
- Roerbakken: roergebakken / geroerbakt
- Samengeordende wetten / gecoördineerde wetten
- Scheppen: schepte / schiep
- Schrok af / schrikte af
- Shampode / shampoode
- Skiën (vervoeging)
- Sms-en / sms’en
- Solderen / uitverkopen / afprijzen
- Soort (dit – mensen zijn / is onmisbaar)
- Stofzuigen: stofgezogen / gestofzuigd
- Toeëigent / toe-eigent
- U heeft / hebt
- U is / bent
- Uitgeplozen / uitgepluisd
- Up te loaden / te uploaden
- U wil, zal, kan / wilt, zult, kunt
- Varen: vaarde / voer
- Verbreedde / verbrede weg
- Vergeten (ik ben / heb het -)
- Verlate / verlaten kinderen
- Verloren (ik ben / heb het -)
- Verrekken: verrokken / verrekt
- We ontvingen uw brief / hebben uw brief ontvangen
- Wezen / zijn (Piet zal wel weer te laat -)
- Willen: wilde / wou, wilden / wou(d)en
- Wordt / word lid
- Word vervolgd / wordt vervolgd
- Wuiven: woof / wuifde
- Zaterdags / ’s zaterdags
- Zegden / zeiden
- Zich / u (u hebt – vergist)
- Zo’n zeven miljoen Japanners beoefent / beoefenen kendo
- Zou / zal (Het – je maar gebeuren)
- Zoudt / zou u
- Zweren: zwoor / zwoer / zweerde