Enkelvoud of meervoud
Enkelvoud of meervoud
Enkelvoud of meervoud
- Congruentie bij een als onderwerp gevoeld indirect object (algemeen)
- Congruentieproblemen met en (algemeen)
- Enkelvoudsvorm / meervoudsvorm bij hoeveelheidsaanduidende zelfstandige naamwoorden (algemeen)
- * * *
- 0,1 minuten / 0,1 minuut
- Aantal (een – mensen was / waren)
- Anderhalf jaar (in de / het afgelopen -)
- Andes loopt / lopen door heel Zuid-Amerika (de -)
- Antibiotica werkt / werken goed (de -)
- Beide / beiden (verwijzing naar een mens en een dier)
- Beide / beiden (verwijzing naar rechtspersonen)
- Burgemeester en wethouders (B en W) heeft / hebben
- Chips is / zijn
- Daarmee is / zijn korte metten gemaakt
- Data is / zijn onderzocht (de -)
- Dat soort probleem / dat soort problemen
- De doelgroep is / zijn jongeren
- De eersten de besten / de eerste de besten
- Degene / degenen
- De kinderen trokken hun jassen / jas aan
- De meeste / meesten van de aanwezige leden
- De wet- en regelgeving worden / wordt niet toegepast
- Drugs wordt / worden verhandeld
- Een aantal medewerkers dat / die
- Een miljoen mensen keek / keken naar de wedstrijd
- Een of meer deelnemers is / zijn uitgeschakeld
- Een tiental centimeters / een tiental centimeter
- Een van de collega’s die komt / komen
- Elektronica werkt / werken goed
- Enige(n), enkele(n)
- Enkele / enkelen van hen
- Euro: een bedrag in euro(’s)?
- Getuige / getuigen zijn
- Gluten: enkelvoud of meervoud?
- Groep (een – ambtenaren gingen / ging)
- Haar / zijn / hun (de Verenigde Staten / VS en – bevolking)
- Hectare / hectaren (enkelvoud of meervoud na telwoord?)
- Hekken / hek
- Het aantal dossiers dat / die
- Het betreffen / betreft starterswoningen
- Het soort mensen die / dat
- Het zijn … (incongruentie)
- Honderdste(n)
- Hoofdstuk 1 tot en met 3 wordt / worden voorafgegaan door een inleiding
- Identiek (geen vaas is / geen twee vazen zijn -)
- Ik of jullie ga / gaan
- In de weg leggen (we worden / ons wordt niets in de weg gelegd)
- Jaar / jaren (enkelvoud of meervoud na telwoord?)
- Jan alsmede Piet hebben / heeft dat gedaan
- Jan of ik heeft / heb / hebben dat gezegd
- Jan of Piet hebben / heeft dat gedaan
- Jullie / je tassen
- Kost / kosten
- Lang leve / leven de jarigen
- Maand / maanden (enkelvoud of meervoud na telwoord?)
- Mankeren (ik mankeer / mij mankeert niets)
- Mazelen is / zijn
- Media schrijft / schrijven (de -)
- Niet alleen de leerlingen, maar ook de leraar kijken / kijkt uit naar het weekend
- Noch Jan noch Piet hebben / heeft dat gedaan
- Onder andere / onder anderen
- Paar (op de gang staat / staan een – schoenen)
- Peper en zout is / zijn aanwezig
- Pietersen c.s. hebben / heeft
- Pollen: enkelvoud of meervoud?
- Procent (tien – werkt / werken in deeltijd)
- Rails ligt / liggen
- Scampi / scampi’s
- Sommige / sommigen van de medewerkers
- Soort (dit – mensen zijn / is onmisbaar)
- Stuks (twee – fruit ligt / liggen klaar)
- Tal van mensen komt / komen
- Twee derde van de studenten bleken / bleek
- Twee en een halve maand is / zijn verstreken
- Verenigde Naties (VN) heeft / hebben
- Verwijten (ze worden verweten / hun wordt verweten)
- Verzoeken (De reizigers worden / wordt verzocht)
- Vier op de tien werknemers is / zijn
- Vijf lichtjaren / vijf lichtjaar
- Wijzen op (bezoekers worden / wordt erop gewezen dat …)
- Zie pagina’s 10-15 / zie de pagina’s 10-15 / zie pagina 10-15
- Zijn / hun (de tweeling is gek op – nichtje)
- Zo’n / zulke mensen; zo’n / zulk bier
- Zowel de politie als de brandweer zijn / is ter plaatse
- Zowel de wethouders als de burgemeester is / zijn tegen het voorstel