Woordgeslacht (algemeen)
Woordgeslacht (algemeen)
1. Inleiding
2. Woordgeslacht
2.1 Zaaknamen
2.2 Diernamen
2.3 Persoonsaanduidingen
1. Inleiding[Top]
Zelfstandige naamwoorden hebben een woordgeslacht (ook wel grammaticaal geslacht of genus genoemd). Dat woordgeslacht bepaalt de keuze van het bepaald lidwoord en speelt ook een rol bij de keuze van de meeste voornaamwoorden.
Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Grammaticaal mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen in het enkelvoud het lidwoord de, grammaticaal onzijdige woorden het lidwoord het. Elk zelfstandig naamwoord behoort tot een van die categorieën, maar sommige woorden kunnen meer dan één woordgeslacht hebben. Zo zijn koning en trap mannelijke woorden, prinses en informatie vrouwelijke woorden en geluk en kind onzijdige woorden. Commentaar kan zowel mannelijk als onzijdig zijn; fles zowel mannelijk als vrouwelijk. Informatie over het woordgeslacht is te vinden in verklarende woordenboeken en in de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje).
Er is niet altijd een een-op-eenrelatie tussen het grammaticaal geslacht van een woord en het biologisch geslacht of gender van de wezens waarnaar dat woord verwijst. Het woord meisje bijvoorbeeld is grammaticaal onzijdig, maar verwijst naar vrouwelijke personen. Andere voorbeelden zijn wijfjesolifant en moervos. Dat zijn woorden voor vrouwelijke dieren, maar grammaticaal gezien zijn ze mannelijk.
Vaak passen moedertaalsprekers het systeem van woordgeslachten zonder nadenken toe, maar in sommige gevallen gaan mensen twijfelen bij de keuze van het bepaald lidwoord (de of het) of bij het verwijzen met voornaamwoorden (bijvoorbeeld het, hem of haar). Dat komt doordat het woordgeslachtensysteem in het Nederlands geen vastomlijnd, onveranderlijk gegeven is. Er zijn geografische verschillen (voornamelijk tussen het noorden en het zuiden van het taalgebied), maar ook generatieverschillen (tussen jongere en oudere taalgebruikers) en stilistische verschillen (bijvoorbeeld tussen gesproken en geschreven taal) te onderscheiden. Bovendien evolueert het woordgeslachtensysteem door de tijd heen.
De variatie in woordgeslacht blijkt duidelijk bij verwijzing met voornaamwoorden. In het noorden van het taalgebied (Nederland) zullen veel mensen bijvoorbeeld naar een kaars met hem verwijzen, in het zuiden (België en delen van Nederland) met ze of haar. In gesproken taal gebeurt dat verwijzen spontaan, maar in geschreven taal ontstaat er weleens onzekerheid bij taalgebruikers over de juiste verwijzingsvorm. Vaak wordt in schriftelijk taalgebruik dan ook voor alternatieve formuleringen gekozen, bijvoorbeeld met die en deze.
Bij woorden die naar dieren verwijzen, speelt ook het biologische geslacht een rol. Naar een woord als kat wordt in het zuiden van het taalgebied meestal met ze, zij en haar verwezen; in het noorden met hij en zijn. Maar als men zich duidelijk bewust is van het biologische geslacht van het dier, wordt – afhankelijk van dat geslacht – in het noorden ook wel met vrouwelijke en in het zuiden met mannelijke voornaamwoorden naar een kat verwezen.
Bij persoonsaanduidingen worden de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bepaald door het gender van de persoon naar wie ze verwijzen. Om bijvoorbeeld te verwijzen naar een onzijdig woord als parlementslid, gebruiken we ze, zij en haar als het gaat om een vrouw, en hij, hem en zijn als het gaat om een man. Over het verwijzen naar een non-binaire persoon, naar personen van wie het geslacht niet bekend is en ook naar personen in het algemeen is geen overeenstemming. Dit is een proces dat in ontwikkeling is. Op dit moment lijken de woorden die en enkelvoudig hen het meest kansrijk, eventueel uitgebreid met diegene, met als bezitsvormen diens en enkelvoudig hun.
Hieronder wordt de term woordgeslacht verder toegelicht. Vervolgens wordt dieper ingegaan op het woordgeslacht van zaaknamen, diernamen en persoonsaanduidingen.
2. Woordgeslacht[Top]
Het woordgeslacht is een eigenschap van zelfstandige naamwoorden die de keuze van het bepaald lidwoord bepaalt en een rol speelt bij de keuze van de meeste voornaamwoorden. Het woordgeslacht regelt ook de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord.
In het Nederlands onderscheiden we de-woorden en het-woorden. In dat opzicht spreken we van een tweegenerasysteem, een systeem met twee grammaticale geslachten. De meeste woorden zijn ofwel het-woord, ofwel de-woord. Een beperkt aantal woorden kan zowel het-woord als de-woord zijn, soms met een betekenisverschil. Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden.
de-woorden | de deur, de fles, de gemeenschap, de getuige, de informatie, de koningin, de koe, de moeder, de organisatie, de prins, de stoel, de tafel, de regering, de vader, de verpleegkundige, de vrouw |
het-woorden | het gebergte, het geluk, het feminisme, het kind, het meisje, het paard, het systeem, het tafeltje |
zowel de- als het-woord | de bos (‘bundel’) – het bos (‘woud’), de/het commentaar, de/het heethoofd, de/het pincet, de/het poeder |
Wel of geen -e achter een bijvoeglijk naamwoord (algemeen)
Deze keer / dit keer, deze maal / ditmaal
Die / dat (geen haar op mijn hoofd – daaraan denkt)
Cluster (de / het -)
Deken (het / de -)
Idee (de / het -)
Matras (het / de -)
Modem (de / het -)
Nuclide (de / het -)
We maken ook een onderscheid tussen onzijdige, mannelijke en vrouwelijke woorden. Het-woorden zijn onzijdige woorden. De-woorden kunnen mannelijk en/of vrouwelijk zijn. In dat opzicht heeft het Nederlands ook een systeem met drie grammaticale geslachten (driegenerasysteem).
onzijdige woorden | het gebergte, het geluk, het feminisme, het kind, het meisje, het paard, het systeem, het tafeltje |
mannelijke woorden | de appel, de film, de prins, de stoel, de strijd, de trap, de vader |
vrouwelijke woorden | de gemeenschap, de informatie, de koningin, de moeder, de organisatie, de regering, de vrouw |
woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn | de deur, de fles, de getuige, de soep, de stad, de taal, de tafel, de vaas, de verpleegkundige, de vlag |
2.1 ZaaknamenTop
Sommige zaaknamen zijn de-woorden, andere het-woorden. Een aantal de-woorden zijn ofwel grammaticaal mannelijk, ofwel grammaticaal vrouwelijk. In naslagwerken krijgen dergelijke woorden de vermelding ‘m’ (mannelijk) of ‘v’ (vrouwelijk). Een aantal vrouwelijke woorden is aan de vorm te herkennen: woorden op -de, -te, -heid, -ij, -ing, -ie, -theek, -teit en -nis zijn doorgaans vrouwelijk. Ook de-woorden op -tuur en -schap worden over het algemeen als vrouwelijk beschouwd.
mannelijke zaaknamen | de appel, de boom, de film, de optocht, de stoel, de strijd, de trap |
vrouwelijke zaaknamen | de apparatuur, de bibliotheek, de blijdschap, de duisternis, de gemeenschap, de informatie, de kennis, de kwaliteit, de lengte, de liefde, de maatschappij, de organisatie, de regering, de schoonheid, de waarheid |
Daarnaast wordt een groot aantal zelfstandige naamwoorden in het zuiden van het taalgebied als vrouwelijk beschouwd en in het noorden als mannelijk. In naslagwerken krijgen zulke woorden doorgaans de vermelding ‘m’ en ‘v’. Soms wordt alleen vermeld dat het de-woorden zijn, zonder verdere specificatie. Naar zulke woorden kan vaak zowel met mannelijke als met vrouwelijke voornaamwoorden verwezen worden.
zaaknamen die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn | de deur, de fles, de soep, de stad, de taal, de tafel, de vaas, de vlag |
In sommige delen van het taalgebied (vooral in het zuiden) kennen veel taalgebruikers nog een dialect waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen drie grammaticale geslachten (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). Aan de lidwoorden in dialecten kunnen ze het geslacht van de woorden herkennen. Enkele voorbeelden:
mannelijk | nə nieuwe stoel, nən boom, die(n)ə film |
vrouwelijk | een klein organisatie, een kamer, die bloem |
onzijdig | ə groot huis, ə systeem, da scherm |
In het noorden van het taalgebied maken de meeste taalgebruikers alleen nog maar een onderscheid tussen de-woorden en het-woorden. Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden wordt er vaak niet meer aangevoeld.
de-woorden | een nieuwe stoel, een boom, die film, een kleine organisatie, een kamer, die bloem |
het-woorden | een groot huis, een systeem, dat scherm |
Het verdwijnen van het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden is een taalontwikkeling die al minstens vanaf de zeventiende eeuw aan de gang is: het oude systeem met drie geslachten (mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden) maakt plaats voor een systeem met twee woordgeslachten (de- en het-woorden). In de standaardtaal is dat proces al zo goed als voltooid: woorden die van oorsprong mannelijk of vrouwelijk waren, hebben dezelfde lidwoorden (de, een) en ook de aanwijzende voornaamwoorden zijn hetzelfde (deze, die). Alleen bij verwijzing met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden grijpt ons taalgevoel nog terug naar dat oudere systeem met drie geslachten. Toch is ook daar het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden aan het vervagen en worden steeds vaker mannelijke voornaamwoorden gebruikt. In het zuiden van het taalgebied verloopt dat proces trager dan in het noorden.
Haar / ze / hem (de kaars, ik heb – uitgeblazen)
Hem / ze / haar (de bibliotheek, hij heeft – geopend)
Hij / zij / het (Koop groente, want – is gezond)
Zijn / haar (de stad en – inwoners)
2.2 DiernamenTop
De-woorden
Diernamen die de-woorden zijn (hond, kat, muis, olifant, slang) worden in het noorden van het taalgebied (Nederland) over het algemeen als mannelijk beschouwd, zelfs als het van oorsprong vrouwelijke woorden betreft. Als de spreker zich duidelijk bewust is van het vrouwelijke geslacht van het dier of dat expliciet wil aangeven, wordt doorgaans wel met vrouwelijke voornaamwoorden verwezen (voorbeeld (2a)).
(1a) De kat heeft zijn melk opgedronken.
(2a) De kat heeft haar jongen verstopt.
In het zuiden van het taalgebied (België en delen van Nederland) hebben sommige diernamen een mannelijk woordgeslacht (hond, olifant) en andere een vrouwelijk woordgeslacht (kat, muis). Vrouwelijke diernamen krijgen er vrouwelijke voornaamwoorden, tenzij het biologische geslacht duidelijk mannelijk is (voorbeeld (3)). Mannelijke diernamen krijgen mannelijke voornaamwoorden tenzij het biologische geslacht duidelijk vrouwelijk is (voorbeeld (4b)).
(1b) De kat heeft haar melk opgedronken.
(2b) De kat heeft haar jongen verstopt.
(3) De kat heeft zijn castratie goed doorstaan.
(4a) De hond staat voor zijn hok te blaffen.
(4b) De hond heeft haar jongen net gezoogd.
Het-woorden
Een aantal diernamen zijn het-woorden (konijn, paard, schaap, varken). Naar die diernamen wordt in het hele taalgebied verwezen met de onzijdige voornaamwoorden het en zijn. De mannelijke en vrouwelijke voornaamwoorden worden gebruikt als de spreker het biologische geslacht expliciet wil aangeven.
(5) Zou het paard ziek zijn? Het heeft zijn voedsel niet aangeraakt.
(6) Het paard en haar veulen stonden samen in de wei.
Zijn / haar (de muis heeft – staart bezeerd)
2.3 PersoonsaanduidingenTop
De-woorden
De meeste persoonsaanduidingen zijn de-woorden. Namen voor mannen (jongen, vader, politieman) zijn grammaticaal mannelijk; namen voor vrouwen (dochter, leidster, politievrouw) zijn grammaticaal vrouwelijk. Het grammaticale geslacht van het woord komt in die gevallen dus overeen met het gender van de persoon die genoemd wordt. In naslagwerken krijgen zulke woorden de vermelding ‘m’, respectievelijk ‘v’.
mannelijke de-woorden | de broer, de jongen, de prins, de vader |
vrouwelijke de-woorden | de dochter, de leidster, de prinses, de vrouw |
Veel de-woorden worden in de praktijk gebruikt om zowel mannen, vrouwen als non-binaire personen aan te duiden. Voorbeelden zijn arts, beklaagde, blinde, getuige, leerkracht, ouder, persoon, verpleegkundige.
Sommige van die woorden, bijvoorbeeld arts, zijn van oorsprong mannelijk. In sommige naslagwerken worden zulke woorden aangeduid met ‘m’; in andere naslagwerken met ‘m/v/x’ of ‘m/v’. Andere woorden, bijvoorbeeld getuige, zijn grammaticaal zowel mannelijk als vrouwelijk. Ze worden in sommige naslagwerken aangeduid met ‘m/v’ en in sommige weer met ‘m/v/x’. ‘M/v/x’ is geen aanduiding van het woordgeslacht, maar van het gender van de persoon naar wie het woord verwijst. De afkorting ‘x’ verwijst naar het non-binaire gender. Er zijn ook naslagwerken die geen woordgeslacht vermelden bij persoonsnamen die voor alle mensen, ongeacht hun gender, gebruikt worden. Woordgeslacht is in zulke gevallen niet relevant, omdat de voornaamwoorden bepaald worden door het gender van de persoon naar wie verwezen wordt.
Als het gender duidelijk is of als iemand dat expliciet wil aangeven, wordt naar zulke de-woorden verwezen met hij, hem of zijn (als het gaat om een man) of ze, zij of haar (als het gaat om een vrouw).
(7a) De getuige vertelde dat hij vlak bij zijn huis een verdacht persoon had opgemerkt.
(7b) De getuige vertelde dat ze vlak bij haar huis een verdacht persoon had opgemerkt.
Over het verwijzen naar een non-binaire persoon is geen overeenstemming. Dit is een proces dat in ontwikkeling is. Op dit moment lijken die en enkelvoudig hen het meest kansrijk, eventueel uitgebreid met diegene, met als bezitsvormen diens en enkelvoudig hun.
(7c) De getuige vertelde dat die vlak bij diens huis een verdacht persoon had opgemerkt.
(7d) De getuige vertelde dat hen vlak bij hun huis een verdacht persoon had opgemerkt.
Die heeft als voordeel dat het al als verwijswoord voor personen gebruikt wordt. Diens sluit qua vorm goed aan bij die, maar is van oorsprong wel mannelijk. Daardoor kan het als mannelijk in plaats van non-binair worden geïnterpreteerd. Diens kan bovendien wat formeel overkomen.
Een nadeel van hen is dat het nooit in gebruik is geweest als onderwerpsvorm van een zin, zeker niet voor één persoon. Daarom ervaren veel mensen hen als enkelvoudig onderwerp, zoals in (7d), als ongebruikelijk of zelfs ongrammaticaal. Een ander nadeel is dat hen soms opgevat zal kunnen worden als een woord dat op een groep personen slaat, zoals in De getuige zei trots dat de krant hen wilde interviewen. Hetzelfde geldt voor het bezittelijk voornaamwoord hun: dat verwijst van oudsher standaard naar woorden of woordgroepen die een groep van twee of meer mensen aanduiden en kan daardoor als ongrammaticaal worden ervaren of verkeerd worden geïnterpreteerd.
Als het gender niet duidelijk is of er niet toe doet, wordt vaak met mannelijke voornaamwoorden verwezen, zoals in (8a). Het nadeel van dat generiek gebruik van de mannelijke vorm is dat de zin dan in eerste instantie een mannelijk beeld kan oproepen, waardoor minder aan andere genders wordt gedacht. Om dat te vermijden, kan de zin anders worden geformuleerd, bijvoorbeeld met een meervoudsvorm (8b).
(8a) Een alleenstaande heeft de pech dat hij zich vaak blauw betaalt aan huisvesting.
(8b) Alleenstaanden hebben de pech dat ze zich vaak blauw betalen aan huisvesting.
Daarnaast kan het aanwijzend voornaamwoord die worden gebruikt, dat naar alle genders kan verwijzen. Ook deze is bruikbaar, maar dat is nadrukkelijker en typisch voor geschreven taal. In Nederland is het in teksten gewoner om met deze te verwijzen dan in België.
(8c) Een alleenstaande heeft de pech dat die zich vaak blauw betaalt aan huisvesting.
(9) De minister kan, als deze dat nodig acht, het advies inwinnen van de Nationale Arbeidsraad.
Dit / dat, deze / die (algemeen)
Het is nog onduidelijk welk woord in zulke gevallen gebruikt kan worden om een bezitsrelatie uit te drukken. Een mogelijkheid is om gebruik te maken van diens of enkelvoudig hun. Het nadeel van die woorden is dat diens van oorsprong naar mannen verwijst en hun naar meerdere personen. Diens kan bovendien wat formeel overkomen.
Soms kan het bezittelijk voornaamwoord ook gewoon vervangen worden door een lidwoord. In zin (10) bijvoorbeeld kan een beslissing gebruikt worden in plaats van zijn beslissing.
(10) De minister neemt een beslissing binnen twintig dagen nadat die / deze het voorstel van de commissie heeft ontvangen.
Diens / zijn
Hij / zij / die (een leerling)
Taal en gender: beroeps-, functie- en rolbenamingen (algemeen)
Taal en gender: verwijswoorden voor vrouwen, mannen en non-binaire personen (algemeen)
Het-woorden
Bij het-woorden die een persoon aanduiden, worden meestal mannelijke voornaamwoorden (hij, zijn) gebruikt om naar mannen te verwijzen en vrouwelijke voornaamwoorden (zij/ze en haar) om naar vrouwen te verwijzen. Soms is ook die (of deze) mogelijk. Het voornaamwoord het is grammaticaal gezien ook mogelijk, maar minder gebruikelijk om naar specifieke personen te verwijzen.
(11a) Het kind heeft haar pop vergeten. Ze zal nu wel verdrietig zijn.
(11b) Het kind heeft haar pop vergeten. Het zal nu wel verdrietig zijn.
(12) Het nieuwe Kamerlid heeft zijn baard afgeschoren. Zo ziet hij er een stuk beter uit.
(13a) Hij groette het schoolhoofd toen hij hem voorbijfietste.
(13b) Hij groette het schoolhoofd toen ze hem voorbijfietste.
(13c) Hij groette het schoolhoofd toen die / deze hem voorbijfietste.
(14a) Het meisje begon te lachen toen ze zijn verhaal hoorde.
(14b) Het meisje begon te lachen toen het zijn verhaal hoorde.
Voor de verwijzing naar een non-binaire persoon lijken die en enkelvoudig hen op dit moment het meest kansrijk, eventueel uitgebreid met diegene, met als bezitsvormen diens en enkelvoudig hun.
(15a) Het fotomodel kondigde aan dat die een punt zet achter diens carrière.
(15b) Het fotomodel kondigde aan dat hen een punt zet achter hun carrière.
Die heeft als voordeel dat het al als verwijswoord voor personen gebruikt wordt. Diens sluit qua vorm goed aan bij die, maar is van oorsprong wel mannelijk. Daardoor kan het als mannelijk in plaats van non-binair worden geïnterpreteerd. Diens kan bovendien wat formeel overkomen.
Een nadeel van hen is dat het nooit in gebruik is geweest als onderwerpsvorm van een zin, zeker niet voor één persoon. Daarom ervaren veel mensen hen als enkelvoudig onderwerp, zoals in (15b), als ongebruikelijk of zelfs ongrammaticaal. Een ander nadeel is dat hen soms opgevat zal kunnen worden als een woord dat op een groep personen slaat, zoals in Het fotomodel zei trots dat de krant hen wilde interviewen. Hetzelfde geldt voor het bezittelijk voornaamwoord hun: dat verwijst van oudsher standaard naar woorden of woordgroepen die een groep van twee of meer mensen aanduiden en kan daardoor als ongrammaticaal worden ervaren of verkeerd worden geïnterpreteerd.
Als het gender onbekend is of niet ter zake doet, kan bij het-woorden het voornaamwoord het gebruikt worden. In zulke gevallen wordt ook vaak hij gebruikt, maar die vorm heeft als nadeel dat hij als mannelijk geïnterpreteerd kan worden. Ook die (of deze) is mogelijk.
(16a) Een personeelslid kan niet eisen dat een vergadering wordt verplaatst omdat het wil telewerken.
(16b) Een personeelslid kan niet eisen dat een vergadering wordt verplaatst omdat die wil telewerken.
Als bezittelijk voornaamwoord wordt bij het-woorden vaak het mannelijke voornaamwoord zijn gebruikt, zoals in (17a). Om een mannelijke interpretatie te vermijden, kan de zin anders worden geformuleerd, bijvoorbeeld met een meervoudsvorm, zoals in (17b).
(17a) Een personeelslid kan zijn leidinggevende toestemming vragen om tijdens de werkuren afwezig te zijn voor een medische consultatie.
(17b) Personeelsleden kunnen hun leidinggevende toestemming vragen om tijdens de werkuren afwezig te zijn voor een medische consultatie.
Zie ook
De of het bij Engelse leenwoorden (algemeen)
Naamvallen (algemeen)
Taal en gender (algemeen)
Taal en gender: verwijswoorden voor vrouwen, mannen en non-binaire personen (algemeen)
Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud (algemeen)
Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
Woordgeslacht van afkortingen (algemeen)
Naslagwerken
ANS (1997), p. 147-162 of online via de E-ANS online via de E-ANS; Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw (1999), p. 174-177; Grote Van Dale (2022); Schrijfwijzer (2020), p. 307-311; Taalboek Nederlands (2003), p. 113-116; Woordenlijst (2015)
tao_generiek (K)
101
j
Hoofdrubriek,Woordsoort,Subrubriek,Woord of woordcombinatie
0000
12 May 2020