Zijn / haar (de muis heeft – staart bezeerd)
Zijn / haar (de muis heeft – staart bezeerd)
Vraag
Wat is correct: De muis heeft haar staart bezeerd of De muis heeft zijn staart bezeerd?
Antwoord
Beide verwijzingen zijn correct. Muis kan zowel een mannelijk als een vrouwelijk woordgeslacht hebben. In het noorden van het taalgebied (Nederland) wordt muis doorgaans als een mannelijk woord opgevat (De muis heeft zijn staart bezeerd), in het zuiden van het taalgebied (België en delen van Nederland) wordt het doorgaans als vrouwelijk woord opgevat (De muis heeft haar staart bezeerd).
Toelichting
Bij verwijzing naar diernamen speelt zowel het biologische geslacht van de dieren waarnaar verwezen wordt, als het woordgeslacht een rol. Als het biologisch geslacht niet bekend is of dat er in de context niet toe doet, bepaalt het woordgeslacht van de diernaam de keuze van het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.
De meeste diernamen zijn de-woorden. De-woorden die uitsluitend (stier, haan) of overwegend (leeuw, wolf) gebruikt worden om naar het mannelijk dier van een soort te verwijzen, zijn mannelijke woorden. Die woorden krijgen in de woordenboeken en in de Woordenlijst Nederlandse Taal de vermelding (m.). We gebruiken de mannelijke voornaamwoorden hij, hem en zijn om ernaar te verwijzen.
(1) Onze haan is al erg oud, maar hij kraait nog elke ochtend om vijf uur.
(2) De oude leeuw heeft zijn groep verlaten.
Diernamen die uitsluitend (leeuwin, wolvin) of overwegend (koe, kip) vrouwelijke dieren benoemen, zijn vrouwelijk. Ze worden in de woordenboeken en in de Woordenlijst met (v.) aangeduid. We verwijzen ernaar met ze, zij en haar. In het noorden van het taalgebied wordt vaak ook met mannelijke voornaamwoorden verwezen naar vrouwelijke diernamen. In verzorgde schrijftaal zijn zulke verwijsvormen niet aan te raden.
(3) De ooi is tevreden zolang ze staat te grazen.
(4) Zie je die koe daar in de verte? Nee, ik zie hem niet. (in het noorden van het taalgebied)
Daarnaast zijn er de-woorden die een sekseneutrale betekenis hebben, wat betekent dat ze naar zowel een mannelijk als een vrouwelijk dier kunnen verwijzen. Het kan voor taalgebruikers verwarrend zijn dat woordenboeken bij zulke woorden soms maar één woordgeslacht vermelden terwijl die benamingen in de praktijk naar zowel mannelijke als vrouwelijke dieren kunnen verwijzen.
Sommige van die sekseneutrale woorden hebben van oorsprong een mannelijk woordgeslacht (de hond, de olifant, de papegaai). Die woorden krijgen in de woordenboeken meestal de aanduiding m. Er wordt naar verwezen met de mannelijke voornaamwoorden hij, hem en zijn. Als de spreker zich duidelijk bewust is van het vrouwelijk biologisch geslacht van het dier of dat expliciet wil aangeven, wordt meestal wel een vrouwelijk voornaamwoord gebruikt.
(5) Een olifant mag dan wel groot en zwaar zijn, maar toch verplaatst hij zich soepel.
(6) Onze hond heeft niet genoeg melk om haar/(zijn) jongen te zogen.
Sekseneutrale woorden die van oorsprong een vrouwelijk woordgeslacht hebben, maar later in sommige delen van het taalgebied een mannelijk woordgeslacht gekregen hebben (de kat, de muis, de slang), worden in de woordenboeken soms aangeduid als v. (m.), en vaak alleen met het lidwoord de (zonder woordgeslacht).
In het noorden van het taalgebied worden zulke woorden doorgaans als mannelijk beschouwd. Er wordt naar verwezen met de voornaamwoorden hem, hij en zijn. Als de spreker zich duidelijk bewust is van het vrouwelijk biologisch geslacht van het dier of dat expliciet wil aangeven, wordt meestal wel een vrouwelijk voornaamwoord gebruikt.
(7a) De kat heeft zijn prooi voor de deur gelegd. (noorden van het taalgebied)
(8a) Daar ligt de kat. Ze heeft gisteren gejongd. (in het hele taalgebied)
(8b) Daar ligt de kat. Hij heeft gisteren gejongd. (noorden van het taalgebied)
(9a) Heb je de muis en haar jong al gezien? (in het hele taalgebied)
(9b) ) Heb je de muis en zijn jong al gezien? (noorden van het taalgebied)
(10a) Onze kat is gisteren gecastreerd. Hij is nog een beetje zwak. (in het hele taalgebied)
In het zuiden van het taalgebied worden die woorden doorgaans als vrouwelijk beschouwd. Er wordt naar verwezen met de voornaamwoorden ze, zij en haar. Als de spreker zich duidelijk bewust is van het mannelijk biologisch geslacht van het dier of dat expliciet wil aangeven, wordt meestal wel een mannelijk voornaamwoord gebruikt.
(7b) De kat heeft haar prooi voor de deur gelegd. (zuiden van het taalgebied)
(10b) Onze kat is gisteren gecastreerd. Ze is nog een beetje zwak. (zuiden van het taalgebied)
Een aantal diernamen zijn het-woorden (konijn, paard, schaap, varken). Naar die diernamen wordt in het hele taalgebied verwezen met de onzijdige voornaamwoorden het en zijn. De mannelijke en vrouwelijke voornaamwoorden (hij, zijn; zij/ze, haar) kunnen wel gebruikt worden als de spreker het biologisch geslacht expliciet wil aangeven.
(11) Zou het schaap ziek zijn? Het heeft zijn voedsel niet aangeraakt.
(12) Het paard en zijn/haar veulen stonden samen in de wei.
(13) Heb je het paard Black Beauty al gezien? Het/hij/ze staat in de stal.
Zie ook
Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud (algemeen)
Woordgeslacht (algemeen)
Haar / ze / hem (de kaars, ik heb – uitgeblazen)
Haar / zijn (het bestuur heeft – goedkeuring uitgesproken)
Haar / zijn (Pepsi heeft – winst verdubbeld)
Haar / zijn (Venetië en – gondels)
Haar / zijn (wie heeft – huiswerk niet gemaakt?)
Hem / ze / haar (de bibliotheek, hij heeft – geopend)
Hij / zij / die (een leerling)
Zijn / haar (de stad en – inwoners)
Bronnen
Vries, J. de (2001). Onze Nederlandse spreektaal. Den Haag: Sdu.
Naslagwerken
ANS (1997), p. 152, 160 of online via de E-ANS online via de E-ANS; Taalboek Nederlands (2003), p. 115
tao_adv (C)
1631
j
Hoofdrubriek,Subrubriek,Woordsoort,Woord of woordcombinatie
11 December 2012
04 July 2013