Naamvallen (algemeen)
Naamvallen (algemeen)
1. Wat zijn naamvallen?
2. Restanten van naamvallen in het hedendaagse Nederlands
2.1 Naamvallen in de standaardtaal
2.2 Naamvallen in dialecten
1. Wat zijn naamvallen? Top
Naamvallen zijn de verschillende vormen die woorden aannemen afhankelijk van hun functie in de zin. Naamvallen komen voor bij zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, lidwoorden en telwoorden.
Vroeger werden in het Nederlands vier naamvallen onderscheiden:
1. de eerste naamval of nominatief, die het onderwerp of het naamwoordelijk deel van het gezegde uitdrukt;
2. de tweede naamval of genitief, ter uitdrukking van een relatie met een zelfstandig naamwoord (bijvoorbeeld een bezits- of afhankelijkheidsrelatie) ;
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels;
4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
In oudere stadia van het Nederlands maakte men veelvuldig gebruik van naamvalsvormen. Maar al aan het einde van de middeleeuwen en in de zestiende eeuw was het naamvalssysteem aan slijtage onderhevig in gesproken taal. In de zeventiende en achttiende eeuw probeerden grammatici en onderwijzers het oude systeem (of een reconstructie hiervan) te handhaven en opnieuw in te voeren, maar dat lukte alleen in de schrijftaal. In de negentiende eeuw waren naamvalsvormen louter een schrijftaalaangelegenheid geworden. In de loop van de twintigste eeuw werd de afschaffing van het naamvalssysteem in de spelling geregeld door een officieel spellingvoorschrift, eerst gedeeltelijk door de regeling van Marchant in 1934, en vervolgens helemaal in de Spellingwet van 1947.
2. Restanten van naamvallen in het hedendaagse Nederlands Top
2.1 Naamvallen in de standaardtaal Top
In de hedendaagse Nederlandse standaardtaal zijn naamvallen grotendeels verdwenen. In de volgende gevallen zijn restanten van naamvallen nog in gebruik.
a. Genitiefvormen
Een voorgeplaatste genitief komt in de standaardtaal voor bij eigennamen en verwantschapsaanduidingen, bijvoorbeeld: Anna’s (driewieler), Frankrijks (president) en vaders (sportwagen). Deze bezits- of afhankelijkheidsrelatie kan ook uitgedrukt worden met een combinatie met een bezittelijk voornaamwoord, bijvoorbeeld Anna haar (driewieler), vader z’n (sportwagen), of met een voorzetselgroep met van die achter het kernwoord geplaatst wordt, bijvoorbeeld (de driewieler) van Anna, (de president) van Frankrijk en (de sportwagen) van vader.
Combinaties met woorden als iets, niets, wat, veel, weinig, meer, minder, genoeg en een bijvoeglijk naamwoord heten partitieve genitieven. In dergelijke combinaties krijgt het bijvoeglijk naamwoord een buigings- of genitief-s. Voorbeelden: iets moois, weinig nieuws, genoeg belangrijks.
Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
Iets crus / cru’s
Iets verkeerd(s) doen
De genitief komt ook voor in plaatsnamen als ’s Hertogenbosch, een naam die samengesteld is uit ’s hertogen (ofwel des hertogen) en bosch. Des/’s hertogen betekent zoveel als ‘van de hertog’. Gelijksoortige plaatsnamen zijn bijvoorbeeld ‘s-Gravenhage, ‘s-Gravenzande en ‘s-Heerenberg.
Ook tijdsbepalingen als ’s winters en ’s zaterdags zijn historisch gezien genitieven (‘s is ook hier een verkorting van des, de mannelijke en onzijdige genitiefvorm van het bepaald lidwoord).
’s Hertogenbosch / ‘s-Hertogenbosch
Zaterdags / ’s zaterdags
Daarnaast komen voorgeplaatste genitieven voor in constructies als ’s mans (principes), ’s konings (wapenrok), ’s lands eer.
Een nageplaatste genitief komt voor in vaste combinaties als (de plek) des onheils, (de tand) des tijds, (de procureur) des Konings, (de heer) des huizes, in de naam der wet.
Genitiefvormen komen ook voor bij het aanwijzende voornaamwoord diens en de betrekkelijke en vragende voornaamwoorden wiens en wier: diens voornemen, (de man) wiens fiets, (de vrouw) wier voornemen, (de kinderen) wier schoenen, wiens boek is dit?
Diens / zijn
Wie z’n / wiens
Wiens / wier (de vrouw – auto)
b. Vaste combinaties
Er zijn nog heel wat vaste combinaties die restanten van het oude naamvalssysteem bevatten. Enkele voorbeelden:
– met dezer, dezes en dezen: dezer dagen, (afschrift) dezes, bij dezen;
– met den: in den beginne, op den duur, in den vreemde;
– met dier, dien: te dier voege, met dien verstande, te dien einde;
– met te, ten en ter: te allen tijde, te elfder ure, ten anderen male, ten behoeve van, ten huize van, ten overvloede, ter aarde.
Vaste combinaties met naamvallen (algemeen)
c. Naamvallen bij persoonlijke voornaamwoorden
Ook bij de persoonlijke voornaamwoorden is er iets van het oude naamvalssysteem bewaard gebleven: de meeste persoonlijke voornaamwoorden kennen nog altijd het verschil tussen de onderwerpsvorm en de niet-onderwerpsvorm. De niet-onderwerpsvormen kunnen zowel lijdend voorwerp als meewerkend, ondervindend of belanghebbend voorwerp zijn. Ook worden ze gebruikt na voorzetsels.
– Onderwerpsvormen zijn: ik, jij, hij/-ie, wij/we en zij/ze (enkelvoud en meervoud).
– Niet-onderwerpsvormen zijn: mij/me, jou, hem/’m, haar/d’r, ons, hen en hun.
Bij sommige persoonlijke voornaamwoorden is dat onderscheid verdwenen en bestaat er nog maar één vorm.
– Zowel onderwerpsvorm als niet-onderwerpsvorm zijn: je, jullie, u, het en ze (meervoud en in het zuiden van het taalgebied ook enkelvoud).
Ze / haar (verwijzing naar personen)
Zij / ze (verwijzing naar zaken)
Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
Tussen de niet-onderwerpsvormen hen en hun bestaat een verfijnder onderscheid. Als algemeen principe geldt dat de vorm hen voorkomt als lijdend voorwerp of na een voorzetsel; de vorm hun wordt gebruikt in alle andere gevallen. In de praktijk wordt dat onderscheid niet strikt meer toegepast.
Hoewel bij de persoonlijke voornaamwoorden het naamvalssysteem nog het gangbaarst is, kennen juist deze woorden geen genitief meer: de genitiefvormen van de persoonlijke voornaamwoorden (zoals mijner, onzer en uwer) hebben zich ontwikkeld tot bezittelijke voornaamwoorden (mijn, zijn, ons, uw, hun).
d. Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
De verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden gaat terug op het oude naamvalssysteem. Tegenwoordig is de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord beperkt tot twee vormen: mooi naast mooie, sterk naast sterke enzovoort. In principe wordt overal de verbogen vorm gebruikt (afgezien van enkele speciale gevallen), behalve bij een onzijdig woord als daar een, zo’n, menig of geen bepalend woord voor staat: een mooi huis, zo’n leuk feest, fijn zand enzovoort.
Verbogen / onverbogen bijvoeglijk naamwoord zonder betekenisverschil (algemeen)
2.2 Naamvallen in dialecten Top
In dialecten (vooral in België) komen ook nog andere restanten van oude naamvallen voor. Die restanten houden verband met het woordgeslacht, namelijk met het onderscheid tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.
Dialectsprekers (vooral in België) kunnen hun taalgevoel over het geslacht van een de-woord toetsen door het onbepaald lidwoord een uit te spreken zoals ze dat in hun dialect of in omgangstaal zouden doen. Bij een woord dat ze als vrouwelijk aanvoelen, gebruiken ze het lidwoord een ([ən]): een stad, een vaas, een school. Bij een woord dat zij als mannelijk aanvoelen, gebruiken ze [nə] of [nən]: ne groep, nen aankoop.
Ook bij bijvoeglijke naamwoorden zijn bij dialectsprekers vaak nog oude buigingsvormen in gebruik: ne groten hond, nen duren aankoop. In de standaardtaal is het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk niet meer zichtbaar in het gebruik van bijvoorbeeld lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden: mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden zijn samengevallen in één categorie (de-woorden).
Zie ook
Hen / hun (algemeen)
Vaste combinaties met naamvallen (algemeen)
Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
Woordgeslacht (algemeen)
Bij deze / bij dezen
Diens / zijn
Iets crus / cru’s
Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
Op de duur / op den duur
’s Hertogenbosch / ‘s-Hertogenbosch
Ten deze / te dezen
Ter aller tijde / ten allen tijde / ten alle tijde / te alle tijde / te allen tijde
Uw / u beider belang
Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
Wiens / wier (de vrouw – auto)
Wie z’n / wiens
Zaterdags / ’s zaterdags
Bronnen
Van der Wal, M. & Van Bree, C. (2008). Geschiedenis van het Nederlands. Houten Spectrum.
Naslagwerken
Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw (1999), p. 156-157, p. 309-316; Schrijfwijzer (2012), p. 426-429
tao_generiek (K)
30
j
Hoofdrubriek,Woordvorm
0000
22 September 2019
[/noindex]