Het / zij is de buurvrouw
Het / zij is de buurvrouw
Vraag
Welk persoonlijk voornaamwoord is juist in de zin: Er liep een verdachte persoon bij onze schuur, maar het / zij was gewoon de buurvrouw?
Antwoord
In deze zin is het juist: Er liep een verdachte persoon bij onze schuur, maar het was gewoon de buurvrouw.
Toelichting
Het persoonlijk voornaamwoord het wordt over het algemeen gebruikt om naar een onzijdig woord (een het-woord) te verwijzen.
(1) A: Weet je waar het gereedschap is? B: Nee, ik heb het niet gezien.
Maar het kan soms ook naar de-woorden (mannelijke of vrouwelijke woorden) verwijzen. Dat is altijd mogelijk als het het onderwerp is in een zin met een naamwoordelijk gezegde, waarvan het naamwoordelijk deel bestaat uit een zelfstandignaamwoordgroep (bv. de buurvrouw, de hoed van Al Capone) of een eigennaam (bv. Margreet).
(2a) Er liep een verdachte persoon bij onze schuur, maar het was gewoon de buurvrouw.
(3) Wat een geinige hoed heb je op. Het lijkt wel de hoed van Al Capone.
(4) A: Wie is er aan de deur? B: Het is Margreet.
Bij verwijzing naar personen is hij of zij/ze als onderwerp van het naamwoordelijk gezegde soms ook mogelijk in plaats van het. Dat kan alleen als die persoon eerder al geïdentificeerd is, oftewel: als hij of zij/ze verwijst naar een zelfstandignaamwoordgroep die bepaald is, zoals Mark in (5) of de buurvrouw in (6). Bij verwijzing naar onbepaalde zelfstandignaamwoordgroepen, zoals een verdachte persoon in (2b), is hij of zij/ze dus niet mogelijk.
(5a) Ken je Mark al? Het is een ontzettend vriendelijke jongen.
(5b) Ken je Mark al? Hij is een ontzettend vriendelijke jongen.
(6a) A: Wie is de buurvrouw? B: Het is een goede vriendin van Lidy.
(6b) A: Wie is de buurvrouw? B: Ze is een goede vriendin van Lidy.
(2b) Er liep een verdachte persoon bij onze schuur, maar zij was gewoon de buurvrouw. (uitgesloten)
Deze verwijzingsmogelijkheid van het om iets of iemand te identificeren geldt ook voor de aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.
(7) Ik wil je graag aan iemand voorstellen. Dit is nou mijn vriendin.
(8) Heb je die donkergroene parka nog? Dat lijkt me de beste jas voor dit weer.
Ook als het naamwoordelijk gezegde een meervoud is, kan het, dit of dat als onderwerp voorkomen.
(9) A: Wie zijn er aan de deur? B: Het zijn de buren.
Bijzonderheid
Bij een naamwoordelijk gezegde dat een bijvoeglijk naamwoord als kern heeft, is de verwijzing van het, dit of dat naar een de-woord niet mogelijk.
(2c) Er liep een verdachte persoon bij onze schuur, maar het / dit / dat was gewoon onschuldig. (uitgesloten)
(5c) Ken je Mark al? Het / dit / dat is ontzettend vriendelijk. (uitgesloten)
Zie ook
Dit / dat, deze / die (algemeen)
Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud (algemeen)
Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)
Hij / zij / het (Koop groente, want – is gezond)
Het zijn … (incongruentie)