Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)
Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)
Alfabetische lijst
Inleiding Top
Een voornaamwoordelijk bijwoord kan in de regel vervangen worden door het voorzetsel en het naamwoord waarnaar het verwijst. Bijvoorbeeld:
(1) Kijk eens achter die boom, volgens mij heeft hij zich erachter verstopt. (erachter = ‘achter die boom’)
(2) Het lijkt wel of hij er helemaal in opgaat. (erin = bijvoorbeeld ‘in de muziek’)
Die vervanging is een handig hulpmiddel bij twijfel over het aaneenschrijven van combinaties met er, omdat voornaamwoordelijke bijwoorden in de regel aan elkaar geschreven worden.
Aaneenschrijven van combinaties met er, daar, hier en waar (algemeen)
In de praktijk werkt het vervangen niet bij alle voornaamwoordelijke bijwoorden. Er is een kleine categorie van werkwoordelijke uitdrukkingen en naamwoordelijke gezegdes die een zogeheten ‘loos voornaamwoordelijk bijwoord’ bevatten. Zulke combinaties zijn loos omdat ze niet vervangen kunnen worden door een voorzetsel en een naamwoord. Het voornaamwoordelijk bijwoord vormt samen met het werkwoord een eenheid met een specifieke betekenis. Zulke combinaties worden in de woordenboeken in hun geheel vermeld met een eigen betekenisomschrijving. Het loze er is in zulke combinaties meestal ook niet vervangbaar door daar of hier zoals bij andere voornaamwoordelijke bijwoorden.
(3) Alle dieren gingen eraan. (= ‘gingen dood’)
(4) Gelukkig is zijn grootvader erbovenop gekomen na die zware longontsteking. (= ‘is hersteld’)
Zoals bij andere voornaamwoordelijke bijwoorden is er bij loze voornaamwoordelijke bijwoorden vaak twijfel over het aaneenschrijven. In de regel schrijven we loze voornaamwoordelijke bijwoorden aaneen zoals andere voornaamwoordelijke bijwoorden. Soms is er ook twijfel mogelijk omdat het niet gemakkelijk uit te maken is of een deel van de combinatie onderdeel is van het werkwoord of niet.
De grens tussen gewone en loze voornaamwoordelijke bijwoorden is overigens niet altijd even scherp te trekken. Bij sommige loze voornaamwoordelijke bijwoorden is het nog mogelijk om een naamwoord te vinden dat op een of andere manier in de plaats van het voornaamwoordelijk bijwoord zou kunnen staan, maar die formulering is dan in de praktijk niet of heel weinig gebruikelijk. De vaste combinatie met alles erop en eraan bijvoorbeeld zou in de onderstaande zin vervangen kunnen worden door ‘met alles op het hotel en aan het hotel’, maar die formulering komt in de praktijk niet voor.
(5) We logeerden in een nieuw hotel met alles erop en eraan.
Bij sommige combinaties lukt de vervanging wel maar heeft het geheel in dat geval een andere betekenis dan bij het loze voornaamwoordelijk bijwoord, bijvoorbeeld bij de combinaties erin blijven en erop zitten. Zulke combinaties komen dus zowel voor met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (6a en 7a) als met een loos voornaamwoordelijk bijwoord (6b en 7b).
(6a) Ik vind het een goed idee om nog even erin te blijven. (erin blijven betekent hier ‘in iets blijven’, bijvoorbeeld ‘in de sauna blijven’)
(6b) Ik was bang dat ze erin zou blijven. Ik bleef erin toen hij die grap vertelde. (erin blijven betekent hier ‘doodgaan’ of ‘stikken van het lachen’)
(7a) De hond ging erop zitten. (erop zitten betekent hier ‘op iets zitten’, bijvoorbeeld ‘op een stoel zitten’)
(7b) Mooi, het zit erop voor vandaag. (erop zitten betekent ‘voorbij zijn, achter de rug zijn’)
Alfabetische lijst Top
Hieronder vindt u een alfabetische lijst met de meest voorkomende combinaties met loze voornaamwoordelijke bijwoorden. Die kan u helpen bij twijfel over de spelling. Als een combinatie met een loos voornaamwoordelijk bijwoord ook voorkomt met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord, wordt het gebruik met het gewone voornaamwoordelijk bijwoord niet vermeld, tenzij die combinatie of een variant ervan gemakkelijk aanleiding geeft tot onduidelijkheid over de spelling.
eraan
- eraan gaan (‘doodgaan’): Alle dieren gingen eraan.
- eraan komen (‘al onderweg zijn, meteen komen’): We komen eraan! De vakantie komt eraan.
- eraan komen fietsen, lopen, hollen, zwemmen enzovoort (‘op de genoemde wijze onderweg zijn’): Ze komt eraan lopen.
- eraan moeten geloven (‘niet gespaard worden’, ‘doodgaan’): Alle hulp kwam te laat; ze moest eraan geloven.
- eraan toegaan (er goed/slecht aan toegaan): Ze wisten niet hoe het eraan toe zou gaan. Het is er gezellig aan toegegaan.
- eraan toe zijn (er goed/slecht aan toe zijn): Hoe is hij eraan toe de laatste tijd?
Daarnaast bestaat ook de combinatie eraan toe zijn, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (aan iets toe zijn: ‘aan iets behoefte hebben’): Ik ben eraan toe om het wat rustiger aan te doen. - eraan zijn voor de moeite (‘moeite voor niets gedaan hebben’): De achtervolgers van de Duitse wielerploeg waren eraan voor de moeite.
- eraan in de verbinding met alles erop en eraan: We logeerden in een nieuw hotel met alles erop en eraan. (‘met alles wat bij een hotel hoort’)
eraf
- het eraf brengen (het er goed/slecht af brengen, ‘het klaarspelen, het redden’): Hoe heb je het eraf gebracht? Niet iedereen zou het er zo gemakkelijk af brengen.
Dezelfde combinatie komt ook voor met van, het ervan afbrengen: Hoe heb je het ervan afgebracht? Niet iedereen zou het er zo gemakkelijk van afbrengen.
Daarnaast bestaat ook de combinatie iemand ervan afbrengen, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (iemand van iets afbrengen: ‘overreden iets niet te doen’): Ze wou snel trouwen, maar haar vriendinnen hebben haar ervan afgebracht. - eraf komen met (‘uit een situatie komen met’): Ik ben eraf gekomen met een lichte hersenschudding. Ze kwamen eraf met een kleine geldboete.
Daarnaast bestaat ook de combinatie ervan afkomen met: Ik ben ervan afgekomen met een lichte hersenschudding. Ze kwamen ervan af met een kleine geldboete. - eraf kunnen (‘financieel of op een ander vlak mogelijk zijn’): Neem gerust een voorgerecht; het kan eraf! Geen lachje kon eraf.
Daarnaast bestaat in dezelfde betekenis ook ervanaf kunnen: Neem gerust een voorgerecht; het kan ervanaf! Geen lachje kon ervanaf. - zich eraf maken met (‘zich redden, zich vrijmaken’): Hij maakte zich eraf met een flauw excuus.
Daarnaast bestaat ook de combinatie zich ervan afmaken met, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (zich van iets afmaken met): Ik wist dat hij zich ervan ging afmaken met een flauw excuus. - eraf zijn (‘weg zijn, er niet meer zijn’): De kop is eraf. Het nieuwe is eraf.
Daarnaast bestaat ook de combinatie ervan af zijn, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (van iets af zijn): Ik ben ervan af, van al die vervelende vragen
erbij
- erbij hangen (hoe de vlag erbij hangt, ‘hoe de situatie is’): Het is duidelijk hoe de vlag erbij hangt.
- erbij komen (‘op het idee komen’): Hoe kom je erbij?
- erbij komen, erbij komen zitten (‘komen’, ‘gaan zitten’): Kom erbij! Kom erbij zitten.
- iemand erbij lappen (‘bekeuren’, ‘verklikken’): De politie heeft hem erbij gelapt.
- erbij kunnen (‘het begrijpen, het snappen’): Ze lachte omdat ze er niet bij kon.
- erbij lopen (‘eruitzien’): Hij liep erbij alsof hij te voet naar Rome was geweest.
- het bijltje erbij neergooien, neerleggen (‘stoppen met werken, geen moeite meer doen’): Mijn vader heeft het bijltje erbij neergelegd.
- erbij neervallen (’tot men niet meer kan’): Hij gaat door tot hij erbij neervalt.
- erbij staan (er goed/slecht bij staan, ‘in goeden/slechten doen zijn’): Hoe zouden ze erbij staan? Hij stond er hulpeloos bij.
- erbij zijn (‘gesnapt zijn’): Bij de politiecontrole waren ze erbij.
- erbij zijn (er vlug bij zijn, ‘bij de zaak zijn’): Hoe snel moet je erbij zijn om nog een kaartje te bemachtigen?
- erbij zitten (‘eruitzien’): Je zit erbij alsof je te voet naar Rome bent geweest.
- erbij zitten (er warmpjes/goed bij zitten, ‘veel geld hebben’): Hoe zouden ze erbij zitten?
erbovenop
- erbovenop komen, erbovenop zijn (‘herstellen, de moeilijkheden overwinnen’): Gelukkig is zijn grootvader erbovenop gekomen na die zware longontsteking.
erdoor, erdoorheen
- erdoor drukken (‘met sterke druk laten goedkeuren’): De oppositiepartijen hebben die maatregelen erdoor gedrukt.
- erdoor jagen, erdoorheen jagen (‘uitgeven, opmaken’): Ze hebben de hele erfenis erdoor gejaagd.
- erdoor krijgen, erdoorheen krijgen (‘geaccepteerd krijgen’): De voorzitter heeft het hele voorstel erdoor gekregen.
- erdoor komen, erdoorheen komen (‘genezen’): Het was kantje boord, maar ze is erdoor gekomen.
- erdoor zijn (‘goedgekeurd, klaar, afgewerkt, geslaagd zijn’): De scheiding is erdoor. Maar twee studenten zijn erdoor voor dat examen.
- erdoor zitten, erdoorheen zitten (‘niet meer kunnen’): Ik merkte dat zij erdoor zat.
erin
- erin blijven (‘doodgaan’, ‘stikken van het lachen’): Ik was bang dat ze erin zou blijven. Ik bleef erin toen hij die grap vertelde.
- erin gaan (er goed/slecht/niet in gaan, ‘geslikt, verorberd, begrepen worden’): Hoe zou dat bij hem erin gaan?
- erin lopen, erin laten lopen (‘gefopt of bedrogen worden, snappen, betrappen’): De kinderen zijn erin gelopen. De politie kon de boef erin laten lopen.
- erin luizen (‘voor de gek houden’): Ik ben erin geluisd. Ze hebben hem erin geluisd.
- erin trappen (‘zich laten bedotten’): Ik ben erin getrapt.
- erin tuinen (‘zich laten vangen’): Ik ben erin getuind.
- erin vliegen (‘met veel enthousiasme en inzet starten’): Ze wilden met het hele team erin vliegen.
- erin zitten/zijn (‘op dreef zijn’): Je kon zien dat ze weer helemaal erin zaten/waren.
ermee
- ermee door kunnen (‘voldoende zijn’): Zijn rapportcijfers kunnen ermee door. Zouden haar resultaten ermee door kunnen?
ernaast
- ernaast grijpen (’te laat zijn, verliezen’): Bij die wedstrijd hebben we ernaast gegrepen.
- ernaast zijn (‘het mis hebben’): Je bent ernaast, hoor!
- ernaast zitten (‘het mis hebben’): Het is de zoveelste keer dat die commentator ernaast zit met zijn analyse.
erom
- het erom doen (‘het expres doen’): We vermoeden dat hij het erom deed.
- erom spannen (‘spannend zijn’): Wie gaat er winnen? Het zal erom spannen.
eronder
- eronder in de combinatie erop of eronder: Het is erop of eronder. (‘het is overwinnen of ten onder gaan’)
- eronder hebben, eronder houden (‘in zijn macht hebben, onder bedwang houden’): De leraar heeft de kinderen eronder. Je moet het duiveltje in jezelf eronder houden. Die chef heeft de wind eronder.
eronderdoor
- eronderdoor gaan (‘overspannen raken’): Hij ging eronderdoor. Ze is eronderdoor gegaan.
Daarnaast bestaat ook de combinatie eraan onderdoor gaan, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (onderdoor gaan aan iets: ‘bezwijken aan iets, iets niet langer aankunnen’): Hij ging eraan onderdoor, aan al dat werk. Hij is eraan onderdoor gegaan, aan al die beproevingen.
erop
- erop achteruitgaan (‘in een slechtere toestand komen’, ‘zwakker worden’, ‘minder geld ontvangen’): Veel ouderen zijn erop achteruitgegaan.
- erop afgaan (‘in de aanval gaan’): Laten we erop afgaan.
Daarnaast bestaat ook de combinatie eropaf als kreet of uitroep: Eropaf! - erop in de combinatie erop of eronder: Het is erop of eronder. (‘het is overwinnen of ten onder gaan’)
- erop in de combinatie met alles erop en eraan: We logeerden in een nieuw hotel met alles erop en eraan. (‘met alles wat bij een hotel hoort’)
- erop los drinken, leven, schieten, slaan enzovoort (‘in het wilde weg, maar raak’): Ze hebben erop los geleefd. De soldaten hebben erop los geschoten. Waarom hebben die politiemannen erop los geslagen?
- erop losgaan (‘aanvallen, een zaak aanpakken’): Vorige week zijn de twee bendes erop losgegaan. We gaan erop los.
- erop nahouden (‘hebben’): Welke opvattingen houdt hij erop na? Zou hij vroeger ook die vreemde opvattingen erop nagehouden hebben? Hield hij die vreemde opvattingen er vroeger ook op na?
- erop naslaan, erop nakijken (‘raadplegen’): Ik moet even het woordenboek erop naslaan.
- erop vooruitgaan (‘in een betere toestand komen’, ‘sterker worden’, ‘minder geld ontvangen’): Ondanks de crisis zijn de banken erop vooruitgegaan. Je zou verwachten dat ze erop vooruitging.
- het erop wagen (‘het risico nemen’): Heb je het erop gewaagd? Ik waag het erop.
- erop zitten (‘voorbij zijn, achter de rug zijn’): Mooi, het zit erop voor vandaag.
eropaf
- eropaf als kreet of uitroep: Eropaf!
Daarnaast bestaat ook de combinatie erop afgaan (‘in de aanval gaan’): Laten we erop afgaan.
eropuit
- eropuit gaan (‘op reis, op weg gaan’): We gingen eropuit. Zij gaan er elk weekend opuit.
- eropuit sturen (‘uitsturen’): Hij werd eropuit gestuurd. Ze stuurt hem er elke dag opuit.
- eropuit trekken (‘op reis, op weg gaan’): Wanneer zijn jullie eropuit getrokken? We trokken er elk weekend opuit.
- eropuit zijn (‘op pad zijn’): Heerlijk, we zijn eropuit met z’n allen. We zijn er weer opuit! Eropuit!
Daarnaast bestaat ook de combinatie erop uit zijn, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (op iets uit zijn: iets van plan zijn, iets als doel hebben’): Ze zijn erop uit om ons te dwarsbomen. Daar zijn ze op uit.
ertegenaan
- ertegenaan gaan (‘het energiek aanpakken’, ‘uitvaren’): We gaan ertegenaan! Ze is ertegenaan gegaan.
- ertegenaan gooien (‘besteden’): Maar liefst duizend euro heeft hij ertegenaan gegooid.
- ertegenaan lopen (‘betrapt worden’): Die boef is ertegenaan gelopen.
ertoe
- ertoe doen (‘van belang zijn’): Denk je dat die beslissing ertoe doet? Wat doet het ertoe?
ertussen
- iemand ertussen nemen, iemand ertussen hebben (‘iemand beetnemen’): Zijn vrienden hebben hem ertussen genomen. Ze had hem ertussen!
- ertussen komen (‘onderbreken’): Hij kon het niet laten om ertussen te komen.
- ertussen komen (‘vertraging of een andere hinderpaal veroorzaken’): Ik weet niet wat ertussen gekomen is.
ertussenuit
- ertussenuit knijpen (‘stiekem weggaan’, ‘ervandoor gaan’): Ik zag dat hij ertussenuit kneep.
- ertussenuit kunnen (‘weg kunnen’): Denk je dat die zin ertussenuit kan?
- ertussenuit moeten (‘weg moeten’): Die foto was niet goed, die had ertussenuit gemoeten.
- ertussenuit trekken (‘weggaan’): Elk lang weekend trekken ze ertussenuit. Ze zijn er weer tussenuit getrokken.
- ertussenuit vallen (‘uitvallen, wegvallen’): In de twee zware ritten die nu volgen, zullen vast veel renners ertussenuit vallen.
- ertussenuit willen (‘weg willen’): Na de verhuizing wilden ze er graag even tussenuit.
- ertussenuit zijn (‘weg zijn’): We willen ertussenuit zijn.
eruit
- eruit flappen (‘zich laten ontvallen’): Ze flapte het eruit voor ze er erg in had.
- eruit komen (’tot een oplossing komen’, ‘kunnen beslissen’): Laten we proberen eruit te komen vandaag. Ben je eruit gekomen?
- eruit springen (‘opvallen’): Die kandidaat springt eruit. Hoe kun je ervoor zorgen dat je eruit springt?
- iemand eruit werken, iemand eruit gooien (’tegenwerken’, ‘ontslaan’): Ze werd eruit gewerkt door haar nieuwe collega.
- eruit zijn (’tot een oplossing gekomen zijn’, ‘een beslissing genomen hebben’): Ze is eruit: ze gaat geschiedenis studeren.
- eruit zijn (‘zich kunnen ontspannen’): Het is altijd leuk om even eruit te zijn in het buitenland.
- eruitzien: eruit wordt aan elkaar geschreven in het samengestelde werkwoord eruitzien (‘een bepaald uiterlijk hebben of een bepaalde indruk maken’): Ik weet niet hoe de plannen voor het nieuwe wooncomplex eruitzien.
ervan
- het ervan afbrengen (het er goed/slecht van afbrengen, ‘het klaarspelen, het redden’): Hoe heb je het ervan afgebracht? Niet iedereen zou het er zo gemakkelijk van afbrengen.
Dezelfde combinatie komt ook voor zonder van, het eraf brengen: Hoe heb je het eraf gebracht? Niet iedereen zou het er zo gemakkelijk af brengen.
Daarnaast bestaat ook de combinatie iemand ervan afbrengen, met een gewoon voornaamwoordelijk bijwoord (iemand van iets afbrengen: ‘overreden iets niet te doen’): Ze wou snel trouwen, maar haar vriendinnen hebben haar ervan afgebracht. - het ervan nemen (‘het zich gemakkelijk en gezellig maken’, ‘royaal leven’): Ik heb het er tijdens mijn vakantie eens goed van genomen. Hij heeft flink gespaard, dus als hij met pensioen is, gaat hij het ervan nemen.
- ervan afkomen met (‘uit een situatie komen met’): Ik ben ervan afgekomen met een lichte hersenschudding. Ze kwamen ervan af met een kleine geldboete.
Daarnaast bestaat ook de combinatie eraf komen met: Ik ben eraf gekomen met een lichte hersenschudding. Ze kwamen eraf met een kleine geldboete. - ervan komen, ervan moeten komen (‘het gevolg zijn’, ‘noodzakelijk zijn’): Dat komt ervan! Het moest ervan komen.
- ervan langs geven (‘slaan’, ‘berispen’): De directeur gaf hem ervan langs. Hij heeft hem ervan langs gegeven.
- ervan langs krijgen (‘geslagen worden’, ‘berispt worden’): Ze kregen ervan langs. Ze hebben ervan langs gekregen.
ervanaf
- ervanaf kunnen (‘financieel of op een ander vlak mogelijk zijn’): Denk je dat een etentje ervanaf zou kunnen? Geen glimlach kon ervanaf.
Daarnaast bestaat in dezelfde betekenis ook eraf kunnen: Denk je dat een etentje eraf zou kunnen? Geen glimlach kon eraf.
ervandoor
- ervandoor gaan, zijn, rennen (‘wegvluchten, weg zijn, wegrennen’): Ik ga ervandoor. Ze zijn ervandoor. Ze rende ervandoor.
- met iemand ervandoor gaan, zijn (‘een andere partner kiezen, met een andere partner samen zijn’): De directeur is ervandoor gegaan met zijn secretaresse. De directeur is ervandoor met zijn secretaresse.
ervantussen
ervantussen gaan (‘weggaan’, ‘vluchten’): Volgende week gaan we ervantussen. Ze zijn ervantussen gegaan.
Zie ook
Aaneenschrijven van combinaties met er, daar, hier en waar (algemeen)
Er … op / erop
Er achter aan lopen / erachter aanlopen / erachteraan lopen
Ermee aanmoeten / ermee aan moeten
Ervan doorgaan / er vandoor gaan / ervandoor gaan
Ervanuit gaan / er van uitgaan / er vanuit gaan / ervan uitgaan
Er voor zorgen / ervoor zorgen
Vanwaaruit / van waaruit
Waar … naar toe / waar … naartoe
Naslagwerken
ANS (1997), p. 490-493 of online via de E-ANS online via de E-ANS; Schrijfwijzer (2012), p. 382-385; Spelling geregeld (2009), p. 63-64; Taal-top-100 (2009), p. 46-47; Vraagbaak Nederlands (2005), p. 43-44; Woordenlijst (2015
tao_generiek (K)
113
j
Subrubriek,Woordsoort,Hoofdrubriek,Woordvorm
0000
12 March 2018