Uitwijden / uitweiden
Uitwijden / uitweiden
Vraag
Is het uitwijden of uitweiden, in de betekenis ‘uitvoerig spreken’?
Antwoord
In de betekenis ‘uitvoerig spreken’ wordt uitweiden met een korte ei gespeld. Het minder gebruikelijke werkwoord uitwijden betekent ‘wijder worden, wijder maken’.
Toelichting
Uitweiden betekent oorspronkelijk ‘(door vee) een wei afgrazen, kaal eten’ en ‘uit de wei gaan om her en der voedsel te zoeken’. Vanuit die laatste betekenis ontstond de betekenis ‘afdwalen’, en vervolgens de huidige betekenis ‘uitvoerig spreken (door van het eigenlijke onderwerp af te dwalen)’.
(1) Laten we hier verder niet over uitweiden, want er zijn nog veel meer onderwerpen te bespreken.
(2) Mijn zus weidde enorm uit over haar wereldreis.
(3) Hij wilde niet uitweiden over zijn ziekte.
Het werkwoord uitwijden met een lange ij bestaat ook, maar heeft een andere betekenis en komt in de praktijk niet vaak voor. In dit werkwoord zit het bijvoeglijk naamwoord wijd (‘breed, ruim’). Het wordt ofwel onovergankelijk gebruikt in de betekenis ‘wijder worden’, ofwel overgankelijk in de betekenis ‘wijder maken’.
(4) De verwarmingsbuizen wijdden uit door de warmte.
(5) Door er zo aan te trekken wijd je de trui uit.
Bijzonderheid
Het werkwoord uitweiden komt ook overgankelijk voor, als jachtterm in de betekenis ‘de ingewanden van een geschoten dier verwijderen’.
(6) Na de jacht werden de gedode herten uitgeweid.
Zie ook
Brei / brij
Gevlei / gevlij (in het – komen)
Leidt / lijdt (het – geen twijfel)
Neervleien / neervlijen
Peiler / pijler
Pijl / peil (geen – op te trekken)
Pubertijd / puberteit
Stampei / stampij
Uitdeinen / uitdijen
Wijds / weids
Wijfelen / weifelen
Naslagwerken
Grote Van Dale (2015); WNT; Woordenlijst (2015)
tao_adv (C)
824
j
Woord of woordcombinatie,Hoofdrubriek,Subrubriek,Woordsoort
01 January 2004
21 March 2018