D / t (verleden tijd): hij suiste / hij suisde
D / t (verleden tijd): hij suiste / hij suisde
Vraag
Is het Hij suiste van de helling of Hij suisde van de helling?
Antwoord
Correct is: Hij suisde van de helling.
Toelichting
In het Nederlands kan de uitgang van de verleden tijd van zwakke werkwoorden -te(n) of -de(n) zijn. De uitgang van het voltooid deelwoord is dan ook respectievelijk -t of -d. De keuze tussen die vormen wordt bepaald door de slotklank van de stam. Dat is de infinitief van het werkwoord zoals we die uitspreken, min de uitgang -en (soms -n), bijvoorbeeld: lopen – loop, bevestigen – bevestig, werken – werk. Als de stam van een werkwoord eindigt op [v] of [z] (zoals [beloov] en [suiz]), schrijven we f of s aan het einde van die stam (bijvoorbeeld beloof, verhuis) en in de meeste vervoegde vormen, bijvoorbeeld: (jij/hij) belooft, (jij/hij) omhelsde, (jij/hij) suisde. Alleen als we die stam in een werkwoordsvorm met -en schrijven, dan wordt de f weer een v en wordt de s weer een z: (we) beloven, (ze) verhuizen, (jullie) omhelzen enzovoort.
Als de eindklank van de stam een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) (en de uitgang van het voltooid deelwoord -t). In alle andere gevallen krijgen we -de(n) en -d. Om te bepalen of de medeklinker stemloos of stemhebbend is, kunnen we gebruikmaken van de ezelsbrug van ’t kofschip (of ’t fokschaap). In deze woorden zitten alle stemloze medeklinkers van het Nederlands die op het einde van de stam kunnen voorkomen, te weten: [t], [k], [f], [s], [ch] en [p]. Tot de stemloze medeklinkers rekenen we bovendien ook de [sj] (zoals in ramsjen). Alle andere medeklinkers en alle klinkers zijn stemhebbend. Als we de regel van ’t kofschip op suizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [suiz].
Bij enkele werkwoorden waarvan de stam op een [z] eindigt, komt in de praktijk naast de regelmatige vervoeging met -de(n) ook de uitgang -te(n) voor; namelijk bij suizen (zo kunnen we bij Couperus lezen: Suiste het maar in zijn oren) en niezen. Het verschil tussen suizen en niezen is dat naast de vorm niezen ook de vorm niesen voorkomt; het gaat dus om twee vormen met regelmatige vervoegingen: niezen (niesde, geniesd) en niesen (nieste, geniest). Naast suizen wordt de vorm suisen echter niet erkend.
Zie ook
Verleden tijd van regelmatige werkwoorden (Leidraad 11.3)
D / dt (tegenwoordige tijd): u rijd / u rijdt
D / t (tegenwoordige tijd): hij beloofd / hij belooft
D / t (voltooid deelwoord): hij is verhuist / hij is verhuisd
Gij had / hadt
Kruizen / kruisen
Meldt / meld u aan
Naar verluid / verluidt
Wordt / word lid
Word vervolgd / wordt vervolgd
Naslagwerken
ANS (1997), p. 72 of online via de E-ANS online via de E-ANS; WNT; Woordenlijst (2015)
tao_adv (C)
232
j
Subrubriek,Hoofdrubriek,Woordvorm,Woordsoort
01 January 2004
17 November 2016