Vakantie (op / met -)
Vakantie (op / met -)
Vraag
Wat is correct: Morgen gaan we op vakantie of Morgen gaan we met vakantie?
Antwoord
Zowel op vakantie gaan als met vakantie gaan is correct.
Toelichting
Zowel op vakantie gaan als met vakantie gaan is correct Nederlands, en zowel op vakantie zijn als met vakantie zijn.
(1) In de week van 12 augustus ben ik op vakantie / met vakantie.
(2) We gaan dit jaar op vakantie / met vakantie naar Italië.
(3) Als u op vakantie / met vakantie gaat naar het buitenland, blijft u verzekerd voor zorg.
Met vakantie zijn kan – in tegenstelling tot op vakantie zijn – ook uitdrukken dat iemand vrij heeft van zijn werk, maar niet per se van huis is. Een synoniem daarvan is vakantie hebben.
(4) Als ik met vakantie ben, kan ik eindelijk mijn huis eens goed opruimen.
In sommige contexten is alleen op vakantie mogelijk. Zo kan op vakantie onder meer ‘gedurende de vakantie’ betekenen en met vakantie niet.
(5) Ik heb op vakantie twaalf boeken uitgelezen.
Zie ook
Pensioen (op / met -)
Verlof / vakantie
Naslagwerken
Grote Van Dale (2015); Van Dale Hedendaags Nederlands (2008)
tao_adv (C)
829
j
Woord of woordcombinatie,Subrubriek,Woordsoort,Hoofdrubriek
01 January 2004
30 April 2020