Die / dat (de maanden – je afwezig was)

Die / dat (de maanden – je afwezig was)

Vraag

Wat is correct: Wat heb je gedaan in de maanden die je afwezig was of Wat heb je gedaan in de maanden dat je afwezig was?

Antwoord

Correct is: Wat heb je gedaan in de maanden dat je afwezig was?

Toelichting

In de zin uit de vraag is dat je afwezig was een bijzin bij het zelfstandig naamwoord maanden. Zelfstandige naamwoorden (zoals maanden) kunnen twee types van bijzinnen bij zich hebben, die erg op elkaar lijken: een bijzin ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord (die of dat) of een bijzin ingeleid door een onderschikkend voegwoord (dat).

(1) Wat heb je gedaan in de maanden dat je afwezig was? (dat = voegwoord)

(2) Wat heb je gedaan in de maanden die je hebt gemist? (die = betrekkelijk voornaamwoord)

In voorbeeldzin (1) is dat een voegwoord. De vorm van het onderschikkend voegwoord is onveranderlijk: we gebruiken altijd dat. Het voegwoord dat heeft een louter verbindende functie in de zin. In voorbeeldzin (2) is die een betrekkelijk voornaamwoord. Het betrekkelijk voornaamwoord congrueert met het zelfstandig naamwoord: bij de-woorden en meervoudsvormen gebruiken we die en bij het-woorden dat. Het heeft naast een verbindende functie ook een grammaticale functie in de bijzin. Nog enkele voorbeelden:

(3) De tijd dat je slaapt, gaat snel voorbij. (dat = voegwoord)

(4) De tijd die je verliest, kun je nooit meer inhalen. (die = betrekkelijk voornaamwoord en lijdend voorwerp in de bijzin)

(5) De verwachting dat je hartspecialist zou worden, was niet realistisch. (dat = voegwoord)

(6) De verwachting die je vader had, was niet realistisch. (die = betrekkelijk voornaamwoord en lijdend voorwerp in de bijzin)

(7) Het moment dat ik je voor het eerst zag, zal ik nooit vergeten. (dat = voegwoord)

(8) Dat is het moment dat ik me het best herinner. (dat = betrekkelijk voornaamwoord en lijdend voorwerp in de bijzin)

(9) Is dat een datum dat jullie allebei beschikbaar zijn? (dat = voegwoord)

(10) Is dat een datum die jullie allebei past? (die = betrekkelijk voornaamwoord en onderwerp in de bijzin)

Bij enkelvoudige het-woorden kan een bijzin met een betrekkelijk voornaamwoord qua vorm overeenkomen met een bijzin met een voegwoord. Dergelijke zinnen kunnen dan op twee manieren geïnterpreteerd worden. De context maakt meestal duidelijk om welke soort bijzin het gaat.

(11a) Het bericht dat Steven zal voorlezen, blijkt niet te kloppen.

Als we de zin zo interpreteren dat Steven een bepaald bericht zal voorlezen, hebben we te maken met een betrekkelijke bijzin met het voornaamwoord dat. In de bijzin heeft dat de functie van lijdend voorwerp. Het gaat om een bijzin met het voegwoord dat, als er een bericht bedoeld is dat inhoudt dat Steven zal voorlezen. Als we het zelfstandig naamwoord bericht in het meervoud zetten, valt de dubbelzinnigheid weg:

(11b) De berichten die Steven zal voorlezen, blijken niet te kloppen.

(11c) De berichten dat Steven zal voorlezen, blijken niet te kloppen.

Zie ook

Dat / waarin (de periode -)
Dat / waarom (de reden -)
Die / dat (eentje -)
Die / dat (elke onderwijsinstelling of bedrijf -)
Die / dat (geen haar op mijn hoofd – daaraan denkt)
Die / dat (het boek -)
Die / dat (het meisje -)
Elke keer als / dat

Naslagwerken

ANS (1997), p. 858-862 of online via de E-ANS online via de E-ANS; p. 870-873 of online online; Schrijfwijzer (2005), p. 214

voornaamwoord,grammatica,woordgeslacht


tao_adv (C)
1405
j
grammatica,verwijswoorden,voornaamwoord,woordgeslacht
Hoofdrubriek,Subrubriek,Woordsoort,Woord of woordcombinatie
Hoofdrubriek:grammatica;Subrubriek:verwijswoorden;Woord of woordcombinatie:woordgeslacht;Woordsoort:voornaamwoord
20 November 2008
15 June 2016