Vaste combinaties met naamvallen (algemeen)
Naamvallen worden in het hedendaagse Nederlands vrijwel niet meer gebruikt. Wel komen naamvalsvormen nog steeds voor in een aantal vaste combinaties. Hieronder volgt een alfabetisch overzicht van vaste combinaties met een naamvalsvorm; de combinaties zijn gealfabetiseerd op de betekenisvolle woorden of het grondwoord daarvan.
Naamvallen (algemeen)
A
aanhalen: ter aangehaalder plaatse, ter aangehaalde plaatse, te aangehaalder plaatse
aanhoren: ten aanhoren van
aanschijn: in het zweet des aanschijns, in het zweet mijns aanschijns, in het zweet uws aanschijns, in het zweet zijns aanschijns, in het zweet haars aanschijns, in het zweet onzes aanschijns, in het zweet huns aanschijns
aanschouwen: ten aanschouwen van
aanstoot: steen des aanstoots
aanval: ten aanval
aanvulling: ter aanvulling
aanwending: ter aanwending van
aanzien: te dien aanzien
aanzien: te zijnen aanzien
aanzien: ten aanzien van
aard: van dien aard
aarde: ter aarde
achter: ten achteren, ten achter
afdoening: ter afdoening van
algemeen: ten algemenen nutte
ander: ten andere
ander: ten anderen male
ander: ter andere zijde
antwoord: ten antwoord
assistentie: ter assistentie
attentie: ter attentie van
B
baat: te baat
baat: ten bate van
baat: te eigen bate, ten eigen bate
baat: te mijnen bate, te uwen bate, te zijnen bate, te haren bate, te onzen bate, te hunnen bate
beantwoording: ter beantwoording
bedrag: ten bedrage van
been: ter been
begin: in den beginne
behoeve: te mijnen behoeve, te uwen behoeve, te zijnen behoeve, te haren behoeve, te onzen behoeve, te hunnen behoeve
behoeve: ten behoeve van
bekostiging: ter bekostiging van
believen: te mijnen believe, te uwen believe, te zijnen believe, te haren believe, te onzen believe, te hunnen believe
believen: ten believe van
beloop: ten belope van
benefice: ter benefice van
beoordeling: ter beoordeling
berde: te berde (brengen)
berg: te berge (rijzen)
beschikking: te mijner beschikking, te uwer beschikking, te zijner beschikking, te harer beschikking, te onzer beschikking, te hunner beschikking
beschikking: ter beschikking (stellen)
beschikking: ter beschikking van
besluit: ten besluite van
bespreking: ter bespreking
best: ten beste
bestemd: te bestemder plaatse, ter bestemde plaatse
bestemd: te bestemder tijd
bestemd: te bestemder ure
bestrijding: ter bestrijding van
beurs: ter beurze
bevoegd: ter bevoegder plaatse, ter bevoegde plaatse, te bevoegder plaatse
beweging: eigener beweging
bewijs: ten bewijze van
bezichtiging: ter bezichtiging
bloed: in koelen bloede
bloed: van koninklijken bloede
bloeden: tot bloedens toe
boos: uit den boze
breedte: ter breedte van
bureel: ten burele van
Uw / u beider belang
Den Bosch / 's-Hertogenbosch
C
controle: ter controle
D
dag: dag des Heren
dag: ten dage van
dag: dezer dagen
dag: heden ten dage
dag: ten eeuwigen dage
dag: ten huidigen dage
dans: ten dans
deel: in allen dele
deel: in genen dele
deel: ten deel (vallen)
deel: ten dele
departement: ten departemente
derde: ten derde
detriment: ten detrimente van
deze: bij dezen
deze: in dezen
deze: te dezen
deze: voor dezen
dienst: ten dienste van
dienst: te onzen dienste
dikte: ter dikte van
discussie: ter discussie
doel: ten doel
doen: in goeden doen
dood: ten dode (opgeschreven)
dood: ter dood veroordelen
doop: ten doop
duivel: des duivels
duur: op den duur
Bij deze / bij dezen
Ten deze / te dezen
Op de duur / op den duur
E
eed: onder ede
eenvoud: in eenvoud des harten
eerste: ten eerste
eer: te mijner ere, te uwer
ere, te zijner ere, te harer
ere, te onzer ere, te hunner
ere
eer: ter ere van
eer: ter meerdere eer en glorie
eigen: te eigen bate, ten eigen bate
einde: te dien einde
einde: ten einde (niet hetzelfde als
teneinde)
einde: ten einde raad
elf: te elfder ure
enenmale: ten enenmale
F
faam: te goeder naam en faam
faveur: ten faveure van
feit: in feite
fine: ter fine van
G
geef: te geef
gedachtenis: te mijner gedachtenis, te
uwer gedachtenis, te zijner
gedachtenis, te harer gedachtenis,
te onzer gedachtenis, te hunner
gedachtenis
gehoor: ten gehore (brengen)
geld: te gelde maken
gelegenheid: te dezer gelegenheid
gelegenheid: ter gelegenheid van
geleide: ten geleide
gemoed: in gemoede
genoegen: ten genoegen van
gerief: te uwen gerieve
gerief: ten gerieve van
gerucht: bij geruchte
geruststelling: ter geruststelling
geschenk: ten geschenke (geven, krijgen)
getal: ten getale van
getal: in groten getale
geval: in allen gevalle
gevolg: ten gevolge van
God: Godes Zoon
goed: ten goede
goedkeuring: ter goedkeuring
grabbel: te grabbel gooien
graf: ten grave
griffie: ter griffie
grond: te gronde (richten)
grond: ten gronde
grootte: ter grootte van
gunst: ten gunste van
Ingevolge - ten gevolge van
Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
H
haar: te harent, ten harent
haar: te haren huize
haar: te haren kantore
hand: ter hand
hart: in eenvoud des harten
hart: ter harte
hart: van ganser harte
hart: van harte
heden: heden ten dage
Heer: dag des Heren
heer: heer des huizes
heil: den lezer heil
hel: ter helle
hemel: ten hemel
herinnering: ter herinnering
hof: ten hove
hoofd: uit anderen hoofde
hoofd: uit hoofde van
hoofd: uit dien hoofde
hoog: ten hoogste
hoogte: ter hoogte van
huis: heer des huizes
huis: ten huize van
huis: van goeden huize
huis: te mijnen huize, te uwen huize,
te zijnen huize, te haren
huize, te onzen huize, te
hunnen huize
hulp: te hulp
hun: te hunnent, ten hunnent
hun: te hunnen huize
hun: te hunnen kantore
Den Bosch / 's-Hertogenbosch
's-Gravenhage / Den Haag
Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
I
illustratie: ter illustratie
informatie: te mijner informatie, te
uwer informatie, te zijner
informatie, te harer informatie, te
onzer informatie, te hunner
informatie
inzien: ter inzage
inzien: mijns inziens, uws inziens, zijns
inziens, haars inziens, onzes inziens,
huns inziens
Ons / onzes inziens
J
jacht: ter jacht
jong: van jongs af
juist: ter juister plaatse, ter juiste plaatse, te juister plaatse
K
kant: van werknemerskant, van moederskant, van vaderskant, van weerskanten, aan weerskanten
kantoor: te mijnen kantore, te uwen
kantore, te zijnen kantore, te
haren kantore, te onzen kantore,
te hunnen kantore
kantoor: ten kantore van
kennis: ter kennis
kennis: te mijner kennis, te uwer
kennis, te zijner kennis, te
harer kennis, te onzer kennis,
te hunner kennis
kennisneming: ter kennisneming
kerk: ter kerke
keus: ter keuze van
koel: in koelen bloede
koning: in naam des konings
koningin: in naam der koningin
kost: ten koste van
kust: te kust en te keur
kwaad: ten kwade
kwijting: ter kwijting
L
laat: ten laatste
laatst: ten (langen) laatste
land: in den lande
land: te land en ter zee
land: te lande, hier te lande
lang: ten langen leste
last: te mijnen laste, te uwen
laste, te zijnen laste, te
haren laste, te onzen laste, te
hunnen laste
last: ten laste
last: ten laste van
leen: te/ter leen
lengte: ter lengte van
lest: ten langen leste
lezer: den lezer heil
lichterlaaie: in lichterlaaie
linkerzijde: ter linkerzijde
lip: op aller lippen
M
maal: ten anderen male
maal: ten enenmale
maal: ten tweeden male
man: 's mans
markt: ter markt
meer: (des) te meer
midden: te midden van
mijn: te mijnent, ten mijnent
mijn: te mijnen huize
mijn: te mijnen kantore
min: ten minste (niet hetzelfde als
tenminste)
moed: te moede
mond: aller mond
mond: bij monde van
mens: des mensen
N
naam: in naam des konings
naam: in naam der koningin
naam: in naam der wet
naam: te goeder naam en faam
naam: te mijnen name, te uwen
name, te zijnen name, te haren
name, te onzen name, te hunnen
name
naam: ten name van
naam: uit aller naam
naast: ten naaste bij
nadeel: te mijnen nadele, te uwen
nadele, te zijnen nadele, te
haren nadele, te onzen nadele,
te hunnen nadele
nadeel: ten nadele van
nagedachtenis: ter nagedachtenis aan, ter
nagedachtenis van
natuur: van nature
nauw: ten nauwste
noorden: ten noorden van
nut: ten nutte van
nut: ten algemenen nutte
Met name
O
oefening: ter oefening
onder: ten onder
onderrichting: ter onderrichting
onheil: plek des onheils
onrecht: ten onrechte
ons: te onzent, ten onzent
ons: te onzen huize
ons: te onzen kantore
onverricht: onverrichter zake
oor: ter ore (komen)
oorlog: ten oorlog
oosten: ten oosten van
opzicht: ten opzichte van
oriëntatie: ter oriëntatie
overname: ter overname
overstaan: ten overstaan van
overvloed: ten overvloede
overweging: ter overweging
P
paleis: ten paleize
parket: ten parkette
pers: ter perse
plaats: ter bestemde plaatse, te bestemder plaatse
plaats: ter bevoegder plaatse, ter bevoegde plaatse, te bevoegder plaatse
plaats: te gelegener plaatse, te gelegener plaats
plaats: ter juister plaatse, ter juiste plaatse, te juister plaatse
plaats: ter aangehaalder plaatse, ter aangehaalde plaatse, te aangehaalder plaatse
plaats:ter plaatse
plaats: ter zelfde plaatse, te zelfder plaatse
plek: plek des onheils
plek: ter plekke
pletter: te pletter
plezier: ten pleziere (van)
prijs: te allen prijze
principaal: ten principale
prooi: ten prooi
Ter plekke / ter plaatse
R
raad: ten einde raad
raad: met voorbedachten rade
raad: te rade (gaan)
raad: ten einde raad
raadpleging: ter raadpleging
recht: in rechte
recht: te rechter tijd
recht: ten rechte
rechterhand: ter rechterhand
rechterzijde: ter rechterzijde
regeling: ter regeling (van)
rust: te ruste, ter ruste
rust: te rust, ter rust
S
schrijver: schrijver dezes
slecht: ten slechtste
slot: ten slotte (niet hetzelfde als
tenslotte)
sluip: ter sluip
snede: ter snede
snee: ter snee
spijt: ten spijt (van)
spoedig: ten spoedigste
spreken: ter sprake
stad: ter stede
sta(de): te sta(de) komen
steen: steen des aanstoots
stellig: ten stelligste
streng: ten strengste
strijd: ten strijd(e)
Den Bosch / 's-Hertogenbosch
's-Gravenhage / Den Haag
Zaterdags / 's zaterdags, zondags / 's zondags
T
taal: (wel) ter tale
tafel: ter tafel
tand: tand des tijds
teken: ten teken (van)
tekening: ter tekening
teneinde: teneinde (niet hetzelfde als ten
einde)
tenminste: tenminste (niet hetzelfde als ten
minste)
tenslotte: tenslotte (niet hetzelfde als ten
slotte)
terdege: terdege
ternauwernood: ternauwernood
tersluiks: tersluiks
terzijde: terzijde
tevoorschijn: tevoorschijn halen, komen
tijd: te allen tijde
tijd: te bekwamer tijd
tijd:te bestemder tijd
tijd: te eniger tijd
tijd: te gelegener tijd
tijd: te gepasten tijde
tijd: te juister tijd
tijd: te rechter tijd
tijd: te zijner tijd
tijd: ten tijde van
tijd: tegelijkertijd
tijd: terzelfder tijd
tijd: tezelfdertijd
titel: ten definitieven titel
titel: ten individuelen titel
titel: ten kostelozen titel
titel: ten persoonlijken titel
titel: ten titel van
titel: ten uitzonderlijken titel
titel: ten vertrouwelijken titel
titel: ten voorlopigen titel
top: ten top
trouw: te goeder trouw
trouw: te kwader trouw
toneel: ten tonele
tweede: ten tweede
tweede: ten tweeden male
Teneergeslagen / terneergeslagen
Ten slotte / tenslotte, ten minste / tenminste, ten einde / teneinde
Ter aller tijde / ten allen tijde / ten alle tijde / te alle tijde / te allen tijde
Ter zake / terzake
Toendertijd / toentertijd
Van goede huize / van goeden huize, te goede trouw / te goeder trouw
U
uitvoer: ten uitvoer
uur: te bestemder ure
uur: te elfder ure
uur: te goeder ure
uur: te kwader ure
uw: te uwent, ten uwent
uw: te uwen huize
uw: te uwen kantore
V
val: ten val
vader: vader des vaderlands
veld: te velde
verdediging: te mijner verdediging, te
uwer verdediging, te zijner
verdediging, te harer verdediging,
te onzer verdediging, te hunner
verdediging
verderf: ten verderve leiden
verdediging: ter verdediging
vergadering: ter vergadering
verkoop: ter verkoop
verontschuldiging: te mijner verontschuldiging,
te uwer verontschuldiging, te
zijner verontschuldiging, te harer
verontschuldiging, te onzer
verontschuldiging, te hunner
verontschuldiging
verontschuldiging: ter verontschuldiging
verstand: met dien verstande
vervelen: tot vervelens toe
vervolg: ten vervolge van/op
verzoek: ten verzoeke van
vierde: ten vierde
vijfde: ten vijfde
visie: ter visie
voeg: in dier voege
voeg: in voege
voet: ten voeten uit
vol: ten volle
vol: ten volste
voldoening: ter voldoening
voorbedacht: met voorbedachten rade
voorbeeld: ten voorbeeld
voorbereiding: ter voorbereiding
voordeel: te mijnen voordele, te uwen
voordele, te zijnen voordele, te
haren voordele, te onzen voordele,
te hunnen voordele
voordeel: ten voordeel
voordeel: ten voordele van
voorkoming: ter voorkoming van
vreemd: in den vreemde
In voege
W
waarde: ter waarde van
weg: van rechtswege, van overheidswege, van bondswege, van gemeentewege, van Godswege, van staatswege, van stadswege, van rijkswege, van harentwege, van hunnentwege, van mijnentwege, van onzentwege, van zijnentwege
weg: zijns weegs gaan
wereld: der wereld afsterven
wereld: ter wereld
westen: ten westen van
wet: in naam der wet
wil: omwille van
wil: ter wille van
wil: van goeden wille
willekeur: iets der willekeur prijsgeven
Wie z'n / wiens
Z
zaak: onverrichter zake
zaak: te dezer zake
zaak: te dier zake
zaak: ter zake
zaak: ter zake van
zee: ter zee
zeer: ten zeerste
ziel: ter ziele
zijde: aan gene zijde
zijde: ter andere zijde
zijde: ter ener zijde
zijde: ter eenre zijde
zijde: ter linkerzijde
zijde: ter rechterzijde
zijde: aan/van weerszijden, van vaderszijde, van moederszijde, van overheidszijde
zijn: te zijnent, ten zijnent
zijn: te zijnen huize
zijn: te zijnen kantore
zitting: ter zitting
zonde: der zonde afsterven
zuiden: ten zuiden van
zweet: in het zweet des aanschijns, in het zweet
mijns aanschijns, in het zweet uws aanschijns, in
het zweet zijns aanschijns, in het zweet haars
aanschijns, in het zweet onzes aanschijns, in het
zweet huns aanschijns
Ter zake / terzake
Zaterdags / 's zaterdags, zondags / 's zondagsNaslagwerken
Woordenlijst (2015)