Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)

Volle en gereduceerde vormen van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (algemeen)

Inleiding
Vormen
Gebruik
    a. Gesproken en geschreven taal
    b. Beklemtoonde en onbeklemtoonde positie
    c. Persoonsaanduidingen
    d. Zaaknamen

Inleiding Top

De meeste persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden hebben naast een volle vorm (jij, wij, zij) ook een zogeheten gereduceerde vorm (je, we, ze). In de tabel hieronder wordt een overzicht van de verschillende vormen gegeven.

Vormen Top

Persoonlijk voornaamwoord onderwerpsvorm niet-onderwerpsvorm
vol gereduceerd vol gereduceerd
enkelvoud 1e persoon ik ’k mij me
2e persoon jij je jou je
u u
3e persoon mannelijk hij ie hem ’m
vrouwelijk zij ze haar ze, d’r, ’r
onzijdig het ’t het ’t
meervoud 1e persoon wij we ons
2e persoon jullie jullie
3e persoon zij ze hen, hun ze

 

Bezittelijk voornaamwoord volle vorm gereduceerde vorm
enkelvoud 1e persoon mijn m’n
2e persoon jouw je
uw
3e persoon mannelijk, onzijdig zijn z’n
vrouwelijk haar d’r, ’r
meervoud 1e persoon ons, onze
2e persoon jullie je
3e persoon hun

Gebruik Top

a. Gesproken en geschreven taal Top

Bij voornaamwoorden die geen afzonderlijke volle en gereduceerde vorm hebben, wordt in alle posities dezelfde vorm uitgesproken en geschreven (u, ons). Bij de meeste voornaamwoorden hangt de keuze tussen volle en gereduceerde vorm onder andere af van de vraag of het voornaamwoord in een beklemtoonde positie staat of niet (zie ook punt b hieronder).

In gesproken taal kan in een beklemtoonde positie alleen een volle vorm worden gebruikt.

(1) Niet hij maar zij heeft de relatie verbroken. (hij en zij kunnen hier niet gereduceerd als [ie] of [zə] worden uitgesproken)

In een onbeklemtoonde positie wordt vaak een gereduceerde vorm uitgesproken, maar de volle vormen zijn in die positie meestal ook mogelijk.

(2) Ik heb gisteren de hele dag gewassen en gestreken. (ik kan als [ik] of als [‘k] uitgesproken worden)

Ook in geschreven taal kunnen van de meeste voornaamwoorden zowel volle als gereduceerde vormen gebruikt worden. De volle vorm kan meestal ook geschreven worden waar in gesproken taal een gereduceerde vorm gebruikt wordt. Bij het voorlezen van een tekst kan zo’n volle vorm dan gereduceerd uitgesproken worden. De geschreven vorm hij wordt bijvoorbeeld vaak uitgesproken als [ie] (bij inversie), en zijn als [zən].

Sommige gereduceerde vormen worden vaker weergegeven in geschreven taal dan andere. Je, ze, we en me (uitgesproken als [jə], [zə], [wə] en [mə]) komen algemeen voor in geschreven taal, maar de andere gereduceerde vormen ie, ’k, ’m, ’r, d’r, ’t, m’n en z’n worden vooral in informele schrijftaal gebruikt, of als men expliciet wil aangeven dat de tekst de weergave is van spreektaal. Dat is bijvoorbeeld het geval in ondertiteling op televisie.

(3a) Heeft hij Lisanne al naar huis gebracht of moet hij haar nog brengen?

(3b) Heeft ie Lisanne al naar huis gebracht of moet ie d’r nog brengen?

(4a) Ik zoek Nelson. Zijn moeder heeft gebeld en vroeg of ze hem kon spreken.

(4b) Ik zoek Nelson. Z’n moeder heeft gebeld en vroeg of ze ’m kon spreken.

Wat-ie wil / Wat ie wil
Wie z’n / wiens

In bepaalde vaste combinaties worden zo goed als altijd de gereduceerde vormen z’n en ’m gebruikt in geschreven taal, bijvoorbeeld in: met z’n vieren, met z’n allen, ’m smeren, ’m knijpen, zet ’m op.

Jan z’n broer / Jan zijn broer / Jans broer
Met vieren / met ons gevieren / met vier / met z’n vieren / met ons vieren
Met z’n / ons allen

b. Beklemtoonde en onbeklemtoonde positie Top

Als het voornaamwoord niet beklemtoond is, kan over het algemeen zowel de volle vorm als de gereduceerde vorm gebruikt worden. In de praktijk wordt meestal voor de gereduceerde vorm gekozen. Overmatig gebruik van volle vormen in onbeklemtoonde positie maakt zowel geschreven als gesproken taal onnatuurlijk.

(5) Hebben ze al gebeld? (ook: zij)

(6) Zou je me even kunnen helpen? (ook: jij, mij)

(7) Ik heb je vader vandaag nog niet gezien. (ook: jouw)

In een beklemtoonde positie zijn alleen de volle vormen mogelijk. Dat is onder meer het geval als een tegenstelling wordt uitgedrukt.

(8) Ik bedoelde jou niet, maar Mark.

(9) Ze hebben zelfs mij uitgenodigd!

(10) Ze is naast hen ook jou vergeten.

Volle vormen van persoonlijke voornaamwoorden zijn ook verplicht in nevenschikkingen, in vergelijkingen na de voegwoorden als en dan, in aansprekingen en als reactie op een voorafgaande taaluiting.

(11) Jij en Hanna gaan morgen samen op stap.

(12) Ik weet niet of hij even oud is als wij. Is hij niet ouder dan jij?

(13) Jij daar, wat ben je aan het doen?

(14) Wie heeft dat gedaan? – Wij niet!

Jouw / je gegevens

c. Persoonsaanduidingen Top

Voor personen in de derde persoon meervoud kunnen als niet-onderwerpsvorm zowel de volle vormen hun en hen als de gereduceerde vorm ze gebruikt worden.

(15a) Waar zijn de kinderen? Ik heb hen al even niet meer gezien.

(15b) Waar zijn de kinderen? Ik heb ze al even niet meer gezien.

(16a) De studenten zijn op de hoogte; we hebben hun verteld wat het experiment inhoudt.

(16b) De studenten zijn op de hoogte; we hebben ze verteld wat het experiment inhoudt.

Hen, hun / ze (verwijzing naar personen)

Voor vrouwelijke personen in de derde persoon enkelvoud is er een geografisch verschil in de keuze voor de niet-onderwerpsvorm. In het hele taalgebied wordt de volle vorm haar gebruikt. In het zuiden van het taalgebied (België en delen van Nederland) is daarnaast ook de gereduceerde vorm ze gangbaar.

(17a) Je moeder? Ik heb haar niet gezien.

(17b) Je moeder? Ik heb ze niet gezien. (in het zuiden van het taalgebied)

Ze / haar (verwijzing naar personen)

Een bijzonder geval is de gereduceerde vorm je als meervoudig bezittelijk voornaamwoord. Je kan gebruikt worden (naast de volle vorm jullie) als uit de context duidelijk wordt dat het meervoud bedoeld is. Dikwijls staat in dezelfde zin ook al het persoonlijk voornaamwoord jullie. Als het bezittelijk voornaamwoord meteen volgt op het persoonlijk voornaamwoord jullie, wordt meestal je gebruikt. Alleen als een van beide met een sterke nadruk (bijvoorbeeld bij een contrast) wordt uitgesproken, kan er wel twee keer jullie staan, zoals in zin (20b).

(18a) Ga allemaal naar jullie kamer.

(18b) Ga allemaal naar je kamer.

(19a) Jullie hebben jullie boterhammen vergeten.

(19b) Jullie hebben je boterhammen vergeten.

(20a) Brengen jullie je ouders op de hoogte?

(20b) Brengen jullie jullie ouders op de hoogte, dan informeer ik de mijne.

Jullie / je tassen

d. Zaaknamen Top

Naar zaaknamen wordt over het algemeen verwezen met de gereduceerde vorm van persoonlijke voornaamwoorden. Alleen met de volle vorm hij kan ook naar zaaknamen worden verwezen.

(21) Waar staat mijn auto? Daar staat hij/ie.

(22) Waar is je muntencollectie? Ze ligt in de kast.

(23) Waar zijn de servetten? Ze liggen in de kast.

Haar / ze / hem (de kaars, ik heb – uitgeblazen)
Hen, hun / ze (verwijzing naar zaken)
Zij / ze (verwijzing naar zaken)

Voor vrouwelijke zaaknamen in de derde persoon enkelvoud is er een geografisch verschil in de keuze voor de niet-onderwerpsvorm. In het hele taalgebied wordt de volle vorm haar gebruikt, vooral in formeel taalgebruik. In het zuiden van het taalgebied is daarnaast ook de gereduceerde vorm ze gebruikelijk.

(24a) Boris heeft weken gezwoegd op zijn scriptie, maar gisteren heeft hij haar eindelijk ingeleverd. (in het hele taalgebied, formeel)

(24b) Boris heeft weken gezwoegd op zijn scriptie, maar gisteren heeft hij ze eindelijk ingeleverd. (in het zuiden van het taalgebied)

In het noorden van het taalgebied (Nederland) wordt, zeker in spreektaal en in informele schrijftaal, ook vaak hem gebruikt om naar vrouwelijke zaaknamen te verwijzen. In formele schrijftaal is dat niet aan te raden.

(24c) Boris heeft weken gezwoegd op zijn scriptie, maar gisteren heeft hij hem eindelijk ingeleverd. (in het noorden van het taalgebied)

Hem / ze / haar (de bibliotheek, hij heeft – geopend)

 

Zie ook

Naamvallen (algemeen)
Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden in de derde persoon enkelvoud (algemeen)
Woordgeslacht (algemeen)

Het / zij is de buurvrouw

Naslagwerken

ANS (1997), p. 231, 239, 241-244, 252-255, 258 of online via de E-ANS online via de E-ANS, p. 283-295 of online online; Schrijfwijzer (2005), p. 214; Taalboek Nederlands (2003), p. 172-175, 178-179

woordkeuze en stijl,voornaamwoord,algemeen,woordgebruik,grammatica


tao_generiek (K)
109
j
grammatica,stijl,verwijswoorden,voornaamwoord
Hoofdrubriek,Subrubriek,Woordsoort
Hoofdrubriek:grammatica;Subrubriek:stijl,verwijswoorden;Woordsoort:voornaamwoord
0000
29 August 2019